Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 22-04-2021, ECLI:NL:GHSHE:2021:1270, 19/00440 tot en met 19/00451

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 22-04-2021, ECLI:NL:GHSHE:2021:1270, 19/00440 tot en met 19/00451

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
22 april 2021
Datum publicatie
27 mei 2021
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2021:1270
Zaaknummer
19/00440 tot en met 19/00451

Inhoudsindicatie

De inspecteur heeft over de jaren 2009 tot en met 2013 (navorderings)aanslagen IB/PVV, Zvw, naheffingsaanslagen OB, rentebeschikkingen en boetes opgelegd. Het hof beslist (1) dat belanghebbende voor de jaren 2009 tot en met 2013 niet de vereiste aangiften IB/PVV en Zvw en voor de jaren 2009 en 2010 niet de vereiste aangiften OB heeft gedaan, (2) dat de (navorderings)aanslagen IB/PVV voor de jaren 2009 tot en met 2013 en de aanslagen Zvw 2010 tot en met 2013 dienen te worden verminderd, (3) dat de naheffingsaanslagen OB voor de jaren 2009 tot en met 2013 dienen te worden verminderd, (4) dat de rentebeschikkingen overeenkomstig de vermindering van de aanslagen dienen te worden verminderd, (5) de vergrijpboeten dienen te worden verminderd en (6) dat belanghebbende geen recht heeft op vergoeding van immateriële schade in verband met de duur van de procedure.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Nummers: 19/00440 tot en met 19/00451

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

wonende te [woonplaats] ,

hierna: belanghebbende,

en het incidenteel hoger beroep van

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de inspecteur,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 12 juli 2019, nummers BRE 17/3234 tot en met 17/3243 en 18 /609 tot en met 18 /611, in het geding tussen

belanghebbende,

en

de inspecteur,

betreffende de hierna genoemde belastingaanslagen, boetebeschikkingen en beschikkingen heffings- en belastingrente.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft de volgende (navorderings)aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) en inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (hierna: Zvw) en naheffingsaanslagen omzetbelasting (hierna: OB) opgelegd. Tevens is bij beschikking heffings- en belastingrente (hierna: de rente of rentebeschikking(en)) in rekening gebracht en zijn bij beschikking boetes opgelegd.

Zaak

Aanslag

Soort

Jaar

Inkomen

Belasting

Boete

Rente

Dagtekening

19/440

Navordering

IB/PVV

2009

€ 88.675

€ 35.625

€ 17.812

€ 5.522

10-12-14

19/441

Navordering

Zvw

2009

€ 32.369

€ 1.265

€ 632

€ 194

10-12-14

19/442

Navordering

IB/PVV

2010

€ 178.957

€ 82.244

€ 41.122

€ 12.625

03-11-15

19/443

Navordering

Zvw

2010

€ 33.189

€ 1.271

€ 635

€ 213

03-11-15

19/444

Navordering

IB/PVV

2011

€ 77.099

€ 28.900

€ 14.450

€ 2.601

10-12-14

19/445

Navordering

Zvw

2011

€ 33.427

€ 1.448

€ 724

€ 130

10-12-14

19/446

Navordering

IB/PVV

2012

€ 580.000

€ 290.277

-

€ 12.820

03-09-14

19/447

Primitieve

IB/PVV

2013

€ 75.176

€ 29.216

€ 14.608

€ 741

03-11-15

19/448

Primitieve

Zvw

2013

€ 50.853

€ 2.433

-

€ 141

03-11-15

19/449

Naheffing

OB

2009

-

€ 17.548

€ 8.774

€ 2.490

10-12-14

19/450

Naheffing

OB

2010

-

€ 38.097

€ 19.048

€ 4.902

26-03-15

2011

-

€ 14.752

€ 7.376

€ 1.501

26-03-15

19/451

Naheffing

OB

2012

-

€ 122.978

€ 61.489

€ 9.653

26-03-15

2013

-

€ 17.395

€ 8.697

€ 843

26-03-15

1.2.

Bij uitspraak op bezwaar van 10 april 2017 heeft de inspecteur de bezwaren tegen de navorderingsaanslag IB/PVV 2012 en de rentebeschikking 2012 gegrond verklaard, het belastbaar inkomen uit werk en woning verminderd tot € 194.791 en de rentebeschikking verminderd tot € 3.973. De inspecteur heeft de bezwaren tegen de overige (navorderings)aanslagen IB/PVV en Zvw, de bijbehorende rentebeschikkingen en de boetebeschikkingen ongegrond verklaard.

1.3.

Bij uitspraak op bezwaar van 18 januari 2018 heeft de inspecteur het bezwaar tegen de naheffingsaanslag OB en de rente- en boetebeschikking voor de periode 2010/2011 ongegrond verklaard.

1.4.

Bij uitspraak op bezwaar van 19 januari 2018 heeft de inspecteur het bezwaar tegen de naheffingsaanslag OB en de rente- en boetebeschikking voor de periode 2012/2013 gedeeltelijk gegrond verklaard, de naheffingsaanslag verminderd tot € 58.067, de daarbij gegeven rentebeschikking verminderd tot € 4.035 en de boetebeschikking verminderd tot € 29.033.

1.5.

Bij uitspraak op bezwaar van 5 februari 2018 heeft de inspecteur het bezwaar tegen de naheffingsaanslag OB en de rente- en boetebeschikking voor het jaar 2009 met beschikkingsnummer [nummer 1] ongegrond verklaard.

1.6.

Belanghebbende heeft tegen alle uitspraken vermeld onder 1.2 tot en met 1.5 beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft de beroepen gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd, de (navorderings)aanslagen IB/PVV en Zvw en de naheffingsaanslagen OB verminderd, de rentebeschikkingen dienovereenkomstig verminderd, de boetebeschikkingen verminderd, de Minister voor Rechtsbescherming veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende tot een bedrag van € 865, de inspecteur veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende tot een bedrag van € 1.635, de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 2.298 en gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van, in totaal, € 216 aan haar vergoedt.

1.7.

Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.8.

De inspecteur heeft incidenteel hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank. Belanghebbende heeft door middel van een nader stuk schriftelijk gereageerd op het incidentele hoger beroep.

1.9.

Op 17 februari 2020 heeft een regiezitting plaatsgevonden. Daar zijn verschenen belanghebbende en haar gemachtigden, [gemachtigde 1] van [kantoornaam] , en [A] , [Q] , [C] , [D] en [E] , alsmede namens de inspecteur, [inspecteur 1] , [inspecteur 2] , [inspecteur 3] en [inspecteur 4] .

1.10.

Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn doorgestuurd naar de andere partij.

1.11.

Op 11 mei 2020 is bij het hof een faxbericht van belanghebbende binnengekomen, waarin wordt verzocht om het onderzoek ter zitting van 29 mei 2020 uit te stellen tot een nader vast te stellen datum. Het hof heeft het verzoek op de onder 4.2 vermelde gronden afgewezen.

1.12.

De zitting heeft plaatsgevonden op 29 mei 2020 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen belanghebbende en haar gemachtigden, [gemachtigde 1] en [gemachtigde 2] van [kantoornaam] , en [A] , alsmede namens de inspecteur, [inspecteur 1] , [inspecteur 2] , [inspecteur 5] , [inspecteur 3] en [inspecteur 4] .

1.13.

De zaak van belanghebbende is gelijktijdig, maar niet gevoegd, behandeld met de zaak van de heer [D] (hierna: de heer [D] ), nummers 19/00463 tot en met 19/00490.

1.14

Belanghebbende heeft tijdens de zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het hof en de wederpartij.

1.15.

Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

2 Feiten

De rechtbank heeft de volgende, in hoger beroep niet bestreden, feiten vastgesteld, welke feiten het hof als vaststaand overneemt:

2.1.

Belanghebbende heeft een dochter (hierna: de dochter). De vader van de dochter is de heer [D] (hierna: de heer [D] ), met wie belanghebbende niet gehuwd is en met wie zij geen fiscaal partner is.

2.2.

Belanghebbende staat sinds haar geboorte ingeschreven op het adres [adres 3] te [woonplaats] . Het betreffende perceel is haar eigendom. Op het perceel staan vanaf 2010 twee chalets. In het chalet met nummer [chaletnummer] woont sinds 2010 de dochter met haar partner. De heer [D] staat ingeschreven op het adres [adres 4] te [woonplaats] .

2.3.

In haar aangiften IB/PVV en Zvw 2009 en 2010 heeft belanghebbende winst uit onderneming aangegeven. Tijdens het hoorgesprek in de bezwaarfase heeft belanghebbende verklaard dat zij tot en met het jaar 2010 heeft gehandeld in ambulante goederen. Vanaf 2010 verzorgde zij, samen met de dochter en de partner van de dochter, een gehandicapt kind. In 2010 ontving belanghebbende daarvoor € 6.700 en in de jaren 2011 tot en met 2013 € 7.800 per jaar. Belanghebbende heeft over de onderhavige jaren aangiften IB/PVV gedaan naar de volgende belastbare inkomens uit werk en woning:

2009: € 6.244:

2010: € 4.905;

2011: € 7.800;

2012: € 7.800;

2013: € 7.800.

2.4.

Naar aanleiding van een strafrechtelijk onderzoek genaamd ‘ [onderzoek] ’ heeft op 31 oktober en op 1 november 2013 een doorzoeking plaatsgevonden op (onder meer) de adressen [adres 3] en [chaletnummer] (hierna: de doorzoeking). Tijdens de doorzoeking zijn belanghebbende en de heer [D] aangetroffen in het chalet met nummer [adres 3] . Toen is geconstateerd dat in die woning aan de muren foto’s hingen van belanghebbende met de heer [D] , de dochter en de partner van de dochter. Op nummer [adres 3] zijn kledingstukken van belanghebbende en van de heer [D] aangetroffen.

2.5.

Vanaf 12 juli 2013 had belanghebbende een [automerk 3] op haar naam staan. Daarvoor stond deze auto kortstondig op naam van de heer [D] .

2.6.

De inspecteur heeft op grond van informatie-uitwisselingen, gegevens en informatie ontvangen die zijn verzameld bij de doorzoeking. Vervolgens heeft de inspecteur onderzoek gedaan naar de fiscale verplichtingen van belanghebbende. De resultaten hiervan zijn vastgelegd in het eindrapport van 10 december 2014 (het rapport).

2.7.1

In het rapport zijn, onder meer, de volgende gegevens opgenomen en met betrekking tot deze gegevens zijn meerdere bescheiden als gedingstuk ingebracht:

2.7.2

Tijdens de doorzoeking van een aantal woningen aan de [straat] te [woonplaats] zijn facturen aangetroffen die zijn gericht aan belanghebbende, waaronder een factuur uit 2009 betreffende de aanschaf van besteksets, kookpannen en messen. Daarnaast zijn in andere woningen (pro forma) facturen aangetroffen, betreffende de aankoop in de jaren 2012 en 2013 van handelsgoederen, die zijn gericht aan de heer [D] .

2.7.3

Er zijn taxaties opgemaakt van het chalet gelegen aan de [straat] [chaletnummer] te [woonplaats] en van de op de nummers [adres 3] (linkerzijde) en [chaletnummer] (rechterzijde) aangetroffen inboedel, kleding en sierraden.

2.7.4.

In de jaren 2009 tot en met 2013 beschikken de bewoners van de [adres 3] in [woonplaats] gelijktijdig over minimaal twee personenauto’s. Met betrekking tot het gebruik van deze personenauto’s (aankoop van brandstof) constateert de inspecteur op de bankrekening geen relevante mutaties. Daarom gaat hij er van uit dat de brandstof contant aangekocht wordt. De inspecteur stelt het bedrag waarvoor per jaar voor deze auto’s brandstof aangekocht wordt op € 10.000. Dit baseert hij op de volgende aannames:

 Per auto wordt minimaal 15.000 kilometer per jaar gereden.

 Een gemiddeld brandstofverbruik van l liter brandstof op 5 kilometer.

 Een prijs voor de brandstof van minimaal € 1,60.

De inspecteur stelt dat belanghebbende gebruiker is van een auto en dat zij degene is die de uitgaven voor de aankoop van brandstof gedaan heeft.

2.7.5

Op de bankrekening van belanghebbende en/of de heer [D] zijn door de inspecteur geen relevante mutaties aangetroffen die betrekking hebben op dagelijkse boodschappen voor voeding. De inspecteur stelt dat deze uitgaven contant gedaan zijn. De hoogte van deze uitgaven berekent hij op basis van Nibud 2013 als volgt:

Kosten voor maaltijden per dag voor man tussen 14 en 65 jaar: € 6,40

Kosten voor maaltijden per dag voor vrouw tussen 14 en 65 jaar: € 5,89

Totale kosten voor maaltijden per dag: € 12,29

Totale kosten voor maaltijden per jaar zijn € 4.485

2.7.6

Tijdens de doorzoeking zijn op het adres [adres 3] te [woonplaats] handgeschreven notities en berekeningen aangetroffen. De handschriften waarin deze geschreven zijn vertonen grote gelijkenis met de handschriften van belanghebbende en de heer [D] . In deze notities wordt een handelsvoorraad van verschillende gereedschapssets en trolleys en de inkoopwaarde daarvan berekend. De totale inkoopwaarde van deze handelsgoederen is € 500.305.

Tijdens een doorzoeking op 31 oktober 2013 [hof: dit moet zijn 1 november 2013] is een grote hoeveelheid gereedschapssets aangetroffen in een loods aan de [adres 5] in [woonplaats] . Deze loods wordt gehuurd door de heer [D] . Daarnaast zijn op het adres [adres 3] ook een groot aantal verschillende gereedschapssets aangetroffen.

2.8

De inspecteur heeft uit de vermogensvergelijking voor de jaren 2009 tot en met 2013 bedragen aan negatief netto-privé afgeleid. Deze vermogensvergelijking ziet er als volgt uit:

2009

2010

2011

2012

2013

Contante opnamen/stortingen

13.573,39

7.044,93

5.446,08

5.084,09

2.610,54

Bescheiden

5.005

3.060

8.433,90

8.713

Taxaties

49.368

154.368

49.368

49.368

49.368

Brandstof

10.000

10.000

10,000

10.000

10.000

Levensonderhoud

4.485

4.485

4.485

4.485

4.485

Handelsvoorraad

500.305

Netto privé

82.431,39

178.957,93

69.299,08

577.675,99

75.176,54

Op basis van de vermogensvergelijking is geconcludeerd dat belanghebbende inkomsten heeft genoten en omzet heeft behaald waarvan zij geen aangiften heeft gedaan. Naar aanleiding daarvan zijn de in 1.1 genoemde aanslagen opgelegd. Daarnaast heeft de inspecteur vergrijpboeten opgelegd van 50% van de (na)gevorderde/nageheven belastingbedragen.

In aanvulling op de door de door de rechtbank vastgestelde feiten stelt het hof op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting de volgende feiten en omstandigheden vast:

2.9.

Op 3 november 2013 is de heer [D] door de Politie verhoord. De heer [D] heeft verklaard:

“V: In welke woning bent u aangehouden?

A: [adres 3] .

(...)

V: Wat is uw relatie met [belanghebbende] op dit moment?

A: Ik heb met haar een relatie gehad en we slapen af en toe nog wel eens bij elkaar, maar meer zit er op dit moment niet in.

(...)

V: Hoe bent u bekend bij de burgerlijke stand?

A: Alleenstaand. Ik ben nooit getrouwd geweest of heb een samenlevingscontract gehad. Mijn dochter heb ik wel erkend 24 jaar geleden.

V: Wat is uw relatie ten opzichte van [belanghebbende] ?

A: We hebben een LAT relatie.

(...)"

2.10

De Rechtbank Oost-Brabant heeft belanghebbende op 25 juli 2017 vrijgesproken van (kort samengevat) het wederrechtelijk toe-eigenen van elektriciteit, het voorhanden hebben van een wapen en het witwassen van contante stortingen, de [automerk 3] met kenteken [kenteken 1] en een [handtas] .

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

  1. Heeft belanghebbende voor de jaren 2009 tot en met 2013 de vereiste aangiften IB/PVV, Zvw gedaan en voor de jaren 2009 en 2010 de vereiste aangiften OB?

  2. Zijn de (navorderings)aanslagen IB/PVV en Zvw, zoals deze luiden na bezwaar, voor de jaren 2009 tot en met 2013 terecht en tot de juiste bedragen (aan belastbaar inkomen uit werk en woning en bijdrage-inkomen) vastgesteld?

  3. Zijn de naheffingsaanslagen OB, zoals deze luiden na bezwaar, voor de jaren 2009 tot en met 2013 terecht en tot de juiste bedragen opgelegd?

  4. Zijn de rentebeschikkingen terecht en tot de juiste bedragen opgelegd?

  5. Zijn de vergrijpboeten terecht en tot de juiste bedragen opgelegd?

  6. Heeft belanghebbende recht op vergoeding van immateriële schade in verband met de duur van de procedure?

Belanghebbende beantwoordt de vragen 1 en 6 bevestigend en de vragen 2 tot en met 5 ontkennend. De inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2.

Tussen partijen was voorts in geschil of belanghebbende in de jaren 2009 tot en met 2013 een gezamenlijke (financiële) huishouding voerde met de heer [D] . Ter zitting van het hof zijn partijen het eens geworden dat belanghebbende en de heer [D] gedurende de jaren 2009 tot en met 2013 geen gezamenlijke (financiële) huishouding voerden. Het hof zal zich bij deze zienswijze aansluiten.

3.3.

Bij het maken van de vermogensvergelijking (zie het rapport boekenonderzoek van 10 december 2014) heeft de inspecteur ten onrechte geen rekening gehouden met het bedrag van € 6.244 dat belanghebbende voor het jaar 2009 heeft verantwoord als winst uit onderneming. Ter zitting van het hof heeft de inspecteur uitdrukkelijk en ondubbelzinnig bevestigd dat belanghebbende genoemd bedrag aan winst heeft kunnen aanwenden voor privé-uitgaven en dat het netto-privé in zoverre tot een te hoog bedrag is gecorrigeerd. Het vorenstaande impliceert dat het belastbaar inkomen IB/PVV 2009 en de naar aanleiding daarvan opgelegde navorderingsaanslag IB/PVV 2009 en de naheffingsaanslag OB 2009 dienen te worden verminderd. In zoverre is het beroep tegen de navorderingsaanslag IB/PVV 2009 en de naheffingsaanslag OB 2009, alsmede de daarmee samenhangende boete- en rentebeschikkingen in ieder geval gegrond.

3.4.

Ter zitting hebben partijen overeenstemming bereikt over de hoogte van de uitgaven ter zake van ‘Bescheiden’ met als gevolg een neerwaartse bijstelling van de privé-uitgaven voor de jaren 2012 en 2013.1 Voorts heeft de inspecteur aangegeven dat de privé-uitgaven ter zake van de ‘Taxaties’ voor de jaren 2009 tot en met 2013 dienen te worden verminderd, omdat in die uitgaven ten onrechte de uitgaven van inboedel, kleding en sieraden van de heer [D] en van de dochter van belanghebbende en de heer [D] en haar partner zijn begrepen.2

3.5.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, vernietiging van de uitspraken op bezwaar, vernietiging van de (navorderings)aanslagen IB/PVV en Zvw en naheffingsaanslagen OB en de rentebeschikkingen en vernietiging van de boetebeschikkingen.

3.6.

De inspecteur concludeert eveneens tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, behoudens de beslissingen inzake matiging van de boete met 20% wegens overschrijding van de redelijke termijn, inzake de immateriële schadevergoeding, het griffierecht, de vergoeding van de kosten van bezwaar en de proceskosten en tot vermindering van de (navorderings)aanslagen IB/PVV en Zvw en vermindering van de naheffingsaanslagen OB.

4 Gronden

5 Beslissing