Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 22-04-2021, ECLI:NL:GHSHE:2021:1275, 19/00598 tot en met 19/00600

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 22-04-2021, ECLI:NL:GHSHE:2021:1275, 19/00598 tot en met 19/00600

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
22 april 2021
Datum publicatie
6 mei 2021
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2021:1275
Formele relaties
Zaaknummer
19/00598 tot en met 19/00600

Inhoudsindicatie

BPM. Weigering van gemachtigde. Diverse (formele) grieven. Hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Nummers: 19/00598 tot en met 19/00600

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

wonend in [woonplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West Brabant (hierna: de rechtbank) van 18 september 2019, nummers BRE 18/526, 18/527 en 18/528, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de inspecteur,

en

de Staat (de minister van Justitie en Veiligheid),

hierna: de minister.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Belanghebbende heeft op eigen aangifte BPM voldaan ter zake van de registratie in het kentekenregister van personenauto’s met voertuigidentificatienummers (hierna: VIN) eindigend op [VIN 1] , [VIN 2] en [VIN 3] (hierna: auto [VIN 1] , [VIN 2] en [VIN 3] ).

1.2.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de voldoening op aangifte.

1.3.

Belanghebbende heeft de inspecteur in gebreke gesteld wegens het niet tijdig doen van uitspraken op bezwaar. Naar aanleiding van de ingebrekestellingsprocedure zijn dwangsombeschikkingen van nihil afgegeven (hierna: de dwangsombeschikkingen).

1.4.

De inspecteur heeft uitspraken op bezwaar gedaan. De inspecteur heeft de bezwaren gegrond verklaard en BPM-teruggaven verleend. Met betrekking tot deze teruggaven zijn beschikkingen belastingrente van nihil afgegeven (hierna: de belastingrentebeschikkingen).

1.5.

Belanghebbende heeft tegen deze uitspraken beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft de navolgende nummers aan de beroepen toegekend:

VIN

Nummer beroep

[VIN 1]

BRE 18/526

[VIN 2]

BRE 18/527

[VIN 3]

BRE 18/528

De rechtbank heeft de beroepen gegrond verklaard.

1.6.

Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Het hof heeft de navolgende nummers aan het hoger beroep toegekend:

VIN

Nummer beroep

Nummer hoger beroep

[VIN 1]

BRE 18/526

19/00598

[VIN 2]

BRE 18/527

19/00599

[VIN 3]

BRE 18/528

19/00600

1.7.

Naar aanleiding van het door de toenmalige gemachtigde, [A] (hierna: [A] ), in het hoger beroepschrift gebezigde onbetamelijke taalgebruik heeft het hof [A] , [B BV] (hierna: [B BV] ) en [C BV] (hierna: [C BV] ), bij tussenuitspraak van 13 maart 20201 (hierna: de tussenuitspraak), geweigerd om nog langer bijstand te verlenen in de onderhavige zaken, dan wel belanghebbende te vertegenwoordigen, en heeft belanghebbende de gelegenheid gekregen om binnen vier weken een andere gemachtigde aan te wijzen. Belanghebbende heeft binnen deze termijn geen gemachtigde aangewezen. Belanghebbende heeft op 3 september 2020 alsnog een nieuwe gemachtigde aangewezen.

1.8.

De zitting heeft plaatsgevonden op 10 maart 2021 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen [gemachtigde] , als gemachtigde van belanghebbende, en, namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] . Op deze zitting zijn gelijktijdig behandeld de onderhavige zaken en de zaken met de nummers 19/00556 tot en met 19/00565, 19/00579 tot en met 19/00585, 19/00587, 19/00588, 19/00589, 19/00590, 19/00607 en 19/00608.

1.9.

Belanghebbende heeft op deze zitting een wrakingsverzoek ingediend. Het hof heeft vervolgens het onderzoek geschorst en het wrakingsverzoek in handen gesteld van de wrakingskamer.

1.10.

De wrakingskamer heeft op 10 maart 2021 het wrakingsverzoek afgewezen. Vervolgens heeft het hof het onderzoek heropend.

1.11.

Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

1.12.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat gelijktijdig met de uitspraak aan partijen wordt verzonden.

2 Feiten

2.1.

Belanghebbende heeft ter zake van de registratie in het kentekenregister van auto’s [VIN 1] , [VIN 2] en [VIN 3] op eigen aangifte € 918, € 31 respectievelijk € 4.630 aan BPM voldaan. Bij het doen van aangifte ter zake van auto [VIN 1] is gebruikgemaakt van koerslijst Autotelex Pro. Bij het doen van aangifte ter zake van auto [VIN 2] is gebruikgemaakt van koerslijst XRay, met dien verstande dat geen correctie is toegepast wegens het hebben van een huurverleden en bij auto [VIN 3] is gebruik gemaakt van de koerslijst Eurotaxglass’s.

2.2.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de voldoeningen op eigen aangifte. De inspecteur heeft de bezwaarschriften ontvangen op 15 november 2011, 18 oktober 2011 respectievelijk 26 oktober 2011.

2.3.

De inspecteur heeft de bezwaren bij uitspraken op bezwaar van 10 mei 2012 niet-ontvankelijk verklaard (hierna: de eerste uitspraken op bezwaar respectievelijk de eerste uitspraak op bezwaar).

2.4.

Belanghebbende heeft tegen de eerste uitspraken op bezwaar beroep ingesteld bij rechtbank Gelderland. Rechtbank Gelderland heeft de beroepen ongegrond verklaard.2

2.5.

Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij hof Arnhem-Leeuwarden. Hof Arnhem-Leeuwarden heeft de hoger beroepen ongegrond verklaard.3

2.6.

Belanghebbende heeft cassatie ingesteld tegen de uitspraak van hof Arnhem-Leeuwarden. De Hoge Raad heeft, voor zover in de onderhavige procedure relevant, de cassatieberoepen gegrond verklaard, de uitspraak van hof Arnhem-Leeuwarden, de uitspraak van rechtbank Gelderland en de eerste uitspraken op bezwaar vernietigd en de inspecteur opgedragen om opnieuw uitspraken op bezwaar te doen.4 Op 13 oktober 2017 heeft een hoorgesprek plaatsgevonden.

2.7.

Belanghebbende heeft de inspecteur in gebreke gesteld wegens het te laat doen van nieuwe uitspraken op bezwaar. De dwangsombeschikkingen zijn vastgesteld op nihil.

2.8.

De inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van 15 december 2017 teruggaaf verleend van € 160 (personenauto [VIN 1] ), € 5 (personenauto [VIN 2] ) respectievelijk € 811 (personenauto [VIN 3] ) (hierna: de tweede uitspraken op bezwaar respectievelijk de tweede uitspraak op bezwaar). Met betrekking tot deze teruggaven zijn belastingrentebeschikkingen van nihil afgegeven. De inspecteur heeft per bezwaar een forfaitaire kostenvergoeding van € 492 toegekend.

2.9.

Belanghebbende heeft tegen de tweede uitspraken op bezwaar beroep ingesteld bij de rechtbank.

2.10.

De rechtbank heeft het beroep met het nummer BRE 18/526 gegrond verklaard, de tweede uitspraak op bezwaar vernietigd met uitzondering van de beslissing over de kostenvergoeding, de eerder verleende BPM-teruggaaf van € 160 verhoogd met € 16, de vergoeding van belastingrente ter zake van die teruggaven vastgesteld op bedragen berekend over de perioden 1 april 2012 tot en met 29 december 2017 respectievelijk 1 april 2012 tot en met 2 oktober 2019, zich onbevoegd verklaard om in deze procedure uitspraak te doen over de verzochte rentevergoeding ter zake van teruggaaf van BPM voor zover de vaststelling daarvan tot de bevoegdheid van de ontvanger hoort, de dwangsombeschikking vastgesteld op € 1.260, beslist dat, indien het bedrag van de door de inspecteur toegekende kostenvergoeding in bezwaar niet tijdig is vergoed, de wettelijke rente daarover is gaan lopen vier weken na de datum van de tweede uitspraak op bezwaar, de inspecteur veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade van € 1.478, de minister veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade van € 522, het verzoek om toekenning van een materiële schadevergoeding afgewezen, de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende in beroep van € 1.024, gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 170 aan hem vergoedt en beslist dat, voor zover de immateriële schadevergoeding, de in beroep toegekende proceskostenvergoeding en/of de vergoeding van griffierecht niet tijdig wordt betaald, de wettelijke rente daarover in zoverre is gaan lopen vier weken na de datum waarop de rechtbank uitspraak heeft gedaan.

2.11.

De rechtbank heeft het beroep met het nummer BRE 18/527 gegrond verklaard, de tweede uitspraak op bezwaar vernietigd met uitzondering van de beslissing over de kostenvergoeding, de eerder verleende BPM-teruggaaf van € 5 verhoogd met € 1, de vergoeding van belastingrente ter zake van die teruggaven vastgesteld op bedragen berekend over de perioden 1 april 2012 tot en met 29 december 2017 respectievelijk 1 april 2012 tot en met 2 oktober 2019, zich onbevoegd verklaard om in deze procedure uitspraak te doen over de verzochte rentevergoeding ter zake van teruggaaf van BPM voor zover de vaststelling daarvan tot de bevoegdheid van de ontvanger hoort, de dwangsombeschikking vastgesteld op € 1.260, beslist dat, indien het bedrag van de door de inspecteur toegekende kostenvergoeding in bezwaar niet tijdig is vergoed, de wettelijke rente daarover is gaan lopen vier weken na de datum van de tweede uitspraak op bezwaar, het verzoek om toekenning van een materiële schadevergoeding afgewezen, gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 170 aan hem vergoedt en beslist dat, voor zover de vergoeding van griffierecht niet tijdig wordt betaald, de wettelijke rente daarover in zoverre is gaan lopen vier weken na de datum waarop de rechtbank uitspraak heeft gedaan.

2.12.

De rechtbank heeft het beroep met het nummer BRE 18/528 gegrond verklaard, de tweede uitspraak op bezwaar vernietigd met uitzondering van de beslissing over de kostenvergoeding, de eerder verleende BPM-teruggaaf van € 811 verhoogd met € 77, de belastingrentebeschikking ter zake van die teruggaven vastgesteld op bedragen berekend over de perioden 1 april 2012 tot en met 29 december 2017 respectievelijk 1 april 2012 tot en met 2 oktober 2019, zich onbevoegd verklaard om in deze procedure uitspraak te doen over de verzochte rentevergoeding ter zake van teruggaaf van BPM voor zover de vaststelling daarvan tot de bevoegdheid van de ontvanger hoort, de dwangsombeschikking vastgesteld op € 1.260, beslist dat, indien het bedrag van de door de inspecteur toegekende kostenvergoeding in bezwaar niet tijdig is vergoed, de wettelijke rente daarover is gaan lopen vier weken na de datum van de tweede uitspraak op bezwaar, het verzoek om toekenning van een materiële schadevergoeding afgewezen, gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 170 aan hem vergoedt en beslist dat, voor zover de vergoeding van griffierecht niet tijdig wordt betaald, de wettelijke rente daarover in zoverre is gaan lopen vier weken na de datum waarop de rechtbank uitspraak heeft gedaan.

2.13.

De rechtbank is er bij berekening van de immateriële schadevergoeding en de proceskostenvergoeding vanuit gegaan dat de onderhavige zaken in hoofdzaak betrekking hebben op hetzelfde onderwerp respectievelijk samenhang vertonen.

3 Geschil en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

1. Is het verdedigingsbeginsel en/of de hoorplicht geschonden?

2. Heeft belanghebbende recht op hogere teruggaven van op aangifte voldane BPM dan door de rechtbank is vastgesteld?

3. Heeft belanghebbende met betrekking tot de teruggaven van op aangifte voldane BPM recht op vergoeding van een hoger bedrag aan rente dan door de rechtbank is vastgesteld; is artikel 28c Invorderingswet 1990 (hierna: IW) in strijd met het Unierecht?

4. Levert naheffing na het belastbare feit strijd op met artikel 110 VWEU?

5. Is van belanghebbende terecht respectievelijk naar het juiste bedrag griffierecht geheven?

6. Dient op een verzoek tot immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn te worden beslist in een andere formatie dan die de hoofdzaak heeft beslist?

7. Heeft de rechtbank de vergoeding in verband met de overschrijding van de redelijke termijn op een te laag bedrag vastgesteld?

8. Heeft de rechtbank de proceskostenvergoeding op een te laag bedrag vastgesteld?

9. Heeft belanghebbende recht op een hogere rentevergoeding over het griffierecht?

3.2.

Belanghebbende concludeert tot het verlenen van hogere teruggaven (vermeerderd met rente) dan door de rechtbank zijn toegekend. Bovendien concludeert belanghebbende tot toewijzing van diverse nevenvorderingen. De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing