Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 21-01-2021, ECLI:NL:GHSHE:2021:137, 20/00121

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 21-01-2021, ECLI:NL:GHSHE:2021:137, 20/00121

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
21 januari 2021
Datum publicatie
17 maart 2021
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2021:137
Formele relaties
Zaaknummer
20/00121
Relevante informatie
Wet op de loonbelasting 1964 [Tekst geldig vanaf 01-07-2023 tot 01-01-2024] art. 19b

Inhoudsindicatie

Afkoop pensioen. In 2015 zijn aan belanghebbende door Pensioen BV leningen verstrekt. Het hof oordeelt, evenals de rechtbank, dat deze leningen onzakelijk zijn. Pensioen BV heeft feitelijk met het verstrekken van de geldbedragen een deel van het pensioen uitgekeerd aan belanghebbende.

Er is daarom sprake van een (gedeeltelijke) afkoop van pensioen als bedoeld in artikel 19b, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Wet LB 1964. De inspecteur heeft terecht de totale pensioenaanspraak in de heffing betrokken.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Nummer: 20/00121

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

wonend in [woonplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West Brabant (hierna: de rechtbank) van 19 december 2019, nr. BRE 18/2574, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft het verzoek tot herziening van de voorlopige aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) 2015 (hierna: de voorlopige aanslag IB/PVV 2015) en de gelijktijdig bij beschikking in rekening gebrachte revisierente (hierna: de beschikking revisierente) afgewezen.

1.2.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de afwijzende beslissing.

1.3.

De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.5.

Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld bij het hof.

De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.6.

De zitting heeft via beeldverbinding plaatsgevonden op 18 december 2020 in

’s-Hertogenbosch. Aan deze zitting hebben deelgenomen, als gemachtigde van belanghebbende, [gemachtigde] , en, namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .

1.7.

Belanghebbende heeft voor de zitting een pleitnota met twee bijlagen toegezonden aan het hof. Deze pleitnota wordt met instemming van partijen geacht ter zitting te zijn voorgelezen. De inspecteur heeft verklaard geen bezwaar te hebben tegen overlegging van de bij deze pleitnota behorende bijlagen.

1.8.

Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

2 Feiten

De rechtbank heeft de volgende, in hoger beroep niet bestreden, feiten vastgesteld, welke feiten het hof als vaststaand overneemt:

“2.1. Belanghebbende is actief in de bouwsector. Tot en met 31 december 2005 heeft belanghebbende zijn werkzaamheden uitgevoerd in Bouwonderneming [de BV] . (hierna: de BV). Per 1 januari 2006 heeft belanghebbende gebruikt gemaakt van de in artikel 14c van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 opgenomen mogelijkheid van geruisloze terugkeer uit de BV. Als gevolg hiervan is de in eigen beheer bij de BV opgebouwde pensioenvoorziening ondergebracht in de daartoe opgerichte [de Pensioen BV] (hierna: de Pensioen BV). Gelijktijdig met de pensioenoverdracht heeft de Pensioen BV een vordering op belanghebbende verkregen (hierna: de terugkeer-lening). Met betrekking tot de geruisloze terugkeer is overleg geweest met de inspecteur. Tussen partijen is niet in geschil dat de terugkeer-lening ten tijde van de oprichting van de Pensioen BV zakelijk was. Ter zake van deze lening is een rentepercentage van 2,9 vastgesteld met een rentevast-periode van 17 jaar. Er vinden geen periodieke aflossingen plaats en de rente wordt jaarlijks bijgeschreven bij de hoofdsom.

2.2.

Op 9 november 2007 heeft belanghebbende ten behoeve van de Pensioen BV een (tweede en derde) recht van hypotheek verstrekt tot een bedrag van € 390.000 (bestaande uit een nominale vordering van € 260.000 en een bedrag van € 130.000 voor rente en kosten). Het hypotheekrecht is gevestigd op de volgende onroerende zaken:

- het woon- en bedrijfsobject gelegen aan [adres 1] te [woonplaats] . Dit betreft een derde recht van hypotheek. Het eerste en tweede recht van hypotheek is gevestigd in 2000 respectievelijk 2006 ten behoeve van de ING Bank N.V., in totaal groot € 342.856;

- het bedrijfsobject gelegen aan [adres 2] te [woonplaats] en het bedrijfsobject gelegen aan de [adres 2] ongenummerd te [woonplaats] . Dit betreft een tweede recht van hypotheek. De beide objecten gelegen aan de [adres 2] zijn op 5 oktober 2007 belast met een eerste recht van hypotheek ten behoeve van de ABN Amro Bank N.V., groot € 200.000.

2.3.

Omdat belanghebbende vanaf het jaar 2011 niet dan wel niet volledig aan zijn fiscale verplichtingen voldoet heeft de Belastingdienst medio 2012 executoriaal beslag gelegd op het onroerend goed gelegen aan de [adres 2] te [woonplaats] . Deze objecten zijn op [datum] 2014 verkocht voor een totaalbedrag van € 200.000. Na aflossing van de openstaande schuld aan de eerste hypotheekhouder (ABN Amro Bank N.V.) resteerde een bedrag van € 59.899. Dit bedrag is gestort op de bankrekening van de Pensioen BV, zijnde houder van het tweede recht van hypotheek op die onroerende zaken.

Uit de aangifte vennootschapsbelasting over het jaar 2014 van de Pensioen BV volgt dat de vordering op belanghebbende op 1 januari 2014, in totaal, € 352.164 bedraagt. De Pensioen BV had op dat moment geen liquide middelen. De storting van € 59.889 is boekhoudkundig verwerkt als aflossing op de terugkeer-lening waardoor deze schuld per 1 januari 2015, in totaal, € 301.848 bedraagt. De Pensioen BV had op dat moment € 59.903 aan liquide middelen.

2.4.

Op 27 januari 2015, 11 februari 2015 en 2 maart 2015 heeft belanghebbende leningen afgesloten bij de Pensioen BV van, in totaal, € 50.000 (hierna: de nieuwe leningen). Van de nieuwe leningen zijn steeds overeenkomsten opgemaakt waarin is bepaald dat belanghebbende jaarlijks achteraf over de hoofdsom of het restant daarvan een rente van 10% verschuldigd is, de hoofdsom van de leningen in 10 jaarlijkse termijnen moet worden voldaan en er geen zekerheden of de mogelijkheid tot het bedingen van zekerheden is opgenomen.

Tevens heeft de Pensioen BV op 2 maart 2015 een lening van € 4.855 verstrekt aan [bedrijf] . [bedrijf] is een onderneming waarin belanghebbende participeert. Ook voor deze lening is een overeenkomst opgesteld.

Uit de aangifte vennootschapsbelasting over het jaar 2015 van de Pensioen BV blijkt dat de vordering op belanghebbende op 31 december 2015, in totaal, € 364.622 bedroeg. Op dat moment had de Pensioen BV geen liquide middelen. De activa van de Pensioen BV bestaan op 31 december 2015 uit de vordering op belanghebbende en de vordering op [bedrijf] .

2.5.

Met dagtekening 24 juli 2015 is aan belanghebbende de onderhavige voorlopige aanslag IB/PVV 2015 opgelegd (hierna: de eerste voorlopige aanslag). Die aanslag is berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 349.363, waarbij de waarde in het economisch verkeer van de pensioenvoorziening het inkomen vormt. Tevens is € 69.872 revisierente in rekening gebracht.

Belanghebbende heeft dienaangaande op 29 juli 2015 een verzoek tot herziening van de voorlopige aanslag ingediend op grond van artikel 9.5 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001). De inspecteur heeft op 13 december 2016 op dat verzoek beslist. Daarbij heeft de inspecteur zijn oordeel omtrent de hoogte van het belastbaar inkomen uit werk en woning en de revisierente gehandhaafd, maar wel aangekondigd dat alsnog rekening zal worden gehouden met verrekenbare verliezen.

Met dagtekening 7 januari 2017 heeft de inspecteur een nadere (tweede) voorlopige aanslag IB/PVV 2015 opgelegd (aanslagnummer [aanslagnummer] .H50.02) waarin de beslissing tot verliesverrekening is verwerkt en waarin vervolgens de eerste voorlopige aanslag is verrekend. De eerste voorlopige aanslag en de beschikking revisierente zijn gehandhaafd.

Belanghebbende heeft op 19 december 2016 bezwaar gemaakt tegen de afwijzende beslissing op het verzoek om herziening. Op 19 maart 2018 heeft de inspecteur uitspraak op dat bezwaar gedaan.”

In aanvulling op de door de rechtbank vastgestelde feiten stelt het hof op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting de volgende feiten en omstandigheden vast (waarbij het hof de door de rechtbank gehanteerde nummering vervolgt):

2.6.

Pensioen BV en [bedrijf] zijn in de leningsovereenkomst van 2 maart 2015 een rentepercentage van 10% en aflossing in vijf jaarlijkse termijnen, zonder zekerheidstelling, overeengekomen.

2.7.

Belanghebbende heeft op 20 november 2017 aangifte IB/PVV 2015 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van - € 15.422 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van nihil. De belastbare winst uit de bouwonderneming bedraagt nihil, de stand van het ondernemingsvermogen aan het begin respectievelijk het eind van het jaar 2015 bedraagt - € 704.384 respectievelijk - € 728.378. Het resultaat dat belanghebbende heeft behaald met voor [bedrijf] verrichte werkzaamheden bedraagt - € 15.422. Belanghebbende beschikte op 1 januari 2015 over bank- en spaartegoeden met een totale hoogte van € 13.568.

2.8.

De in de aangifte IB/PVV 2015 verantwoorde WOZ-waarde van de eigen woning aan de [adres 1] is € 133.000. In hoger beroep heeft belanghebbende met betrekking tot dit woon/bedrijfspand twee taxatierapporten overgelegd. In het taxatierapport met dagtekening 22 maart 2006 is de marktwaarde getaxeerd op € 510.000 (hierna: taxatierapport van 22 maart 2006). De opnamedatum is 22 maart 2006. In het taxatierapport met dagtekening 17 december 2020 is de marktwaarde getaxeerd op € 500.000 (hierna: taxatierapport van 17 december 2020). De opnamedatum is 14 december 2020.

3 Geschil en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de inspecteur het verzoek tot herziening van de voorlopige aanslag IB/PVV 2015 terecht heeft afgewezen. Meer in het bijzonder is in geschil of er aanleiding bestaat om de bij Pensioen BV ondergebrachte pensioenvoorziening, wegens afkoop, in het jaar 2015 in de belastingheffing te betrekken.

3.2.

Tussen partijen is niet in geschil dat de terugkeer-lening zakelijk is. Het door belanghebbende in de gedingstukken ingenomen andersluidende standpunt is ter zitting uitdrukkelijk en zonder voorbehoud ingetrokken.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar, vermindering van de voorlopige aanslag IB/PVV 2015 tot een berekend overeenkomstig het in de aangifte IB/PVV 2015 aangegeven belastbaar inkomen en vermindering van de beschikking revisierente tot nihil. De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing