Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 29-07-2021, ECLI:NL:GHSHE:2021:2397, 20/00340

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 29-07-2021, ECLI:NL:GHSHE:2021:2397, 20/00340

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
29 juli 2021
Datum publicatie
24 augustus 2021
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2021:2397
Formele relaties
Zaaknummer
20/00340

Inhoudsindicatie

Belanghebbende heeft vijf schenkingen ontvangen. De schenkingen zijn door middel van vijf afzonderlijke notariële akten van schenking, die op één dag gepasseerd zijn, tot stand gekomen. Vier van de vijf schenkingen vinden plaats onder de opschortende voorwaarde dat de langstlevende van de schenkers in leven is op een latere datum. De inspecteur neemt samenhang aan tussen de verschillende schenkingen en is van mening dat er sprake is van een periodieke uitkering. Een opschortende voorwaarde staat aan een periodieke uitkering niet in de weg, aldus de inspecteur. Belanghebbende stelt dat er sprake is van vijf afzonderlijke schenkingen. Het hof is van oordeel dat geen sprake is van een periodieke uitkering. De op één dag gepasseerde akten van schenking dienen in dit geval voor de toepassing van de SW niet te worden samengenomen. Het hoger beroep is ongegrond.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige

Belastingkamer

Nummer: 20/00340

Uitspraak op het hoger beroep van

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de inspecteur,

tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 17 april 2020, nummer BRE 18/6433 in het geding tussen

[belanghebbende] ,

wonend in [woonplaats] ,

hierna: belanghebbende,

en

de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende een aanslag in de schenkbelasting opgelegd naar een belaste verkrijging van € 8.969 (hierna: de aanslag).

1.2.

Belanghebbende heeft tegen de aanslag bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar en de aanslag vernietigd, de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 525 en gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 46 aan hem vergoedt.

1.4.

De inspecteur heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

De zitting heeft plaatsgevonden op 5 juli 2021 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen [gemachtigde] , als gemachtigde van belanghebbende, en, namens de inspecteur, [inspecteur] .

De zaak is gelijktijdig behandeld met de zaak van de zus van belanghebbende met nummer 20/00341.

1.6.

Belanghebbende heeft tijdens de zitting een pleitnota voorgelezen en exemplaren daarvan overgelegd aan het hof en aan de andere partij.

1.7.

Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

1.8.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat gelijktijdig met de uitspraak aan partijen wordt verzonden.

2 Feiten

2.1.

Op 7 maart 2013 zijn vijf afzonderlijke notariële akten van schenking verleden (hierna gezamenlijk: de schenkingen). De schenkingsakte zonder opschortende voorwaarde heeft voor zover van belang, de volgende inhoud:

“De [ouders van belanghebbende; hierna: schenker] en [belanghebbende; hierna: begiftigde] sluiten hierbij een overeenkomst van schenking. Ter uitvoering van deze overeenkomst erkent de schenker schuldig aan iedere begiftigde een bedrag groot tienduizend euro (€10.000,00).

Deze schuldigerkenning aanvaardt de begiftigde hierbij.

(…)

Het geschonkene is onmiddellijk en zonder ingebrekestelling opeisbaar:

-

Bij overlijden van de langstlevende van de schenker;

-

(…)

(…)

Het geschonkene mag door de schenker altijd geheel of gedeeltelijk vervroegd worden afgelost.

(…)

De schenker behoudt zich het recht voor om de schenking bij notariële akte te herroepen

(…)”

De vier schenkingsakten met opschortende voorwaarde hebben voor zover van belang, de volgende inhoud:

“De [ouders van belanghebbende; hierna: schenker] en [belanghebbende; hierna: begiftigde] sluiten hierbij een overeenkomst van schenking onder de hierna vermelde opschortende voorwaarde. Ter uitvoering van deze overeenkomst erkent de schenker onder de hierna vermelde opschortende voorwaarde schuldig aan iedere begiftigde een bedrag groot tienduizend euro (€10.000,00)[.]

Deze schuldigerkenning aanvaardt de begiftigde hierbij.

(…)

De schenking vindt plaats onder de opschortende voorwaarde dat de (langstlevende van de) schenker op een januari [Hof: op deze plaats is in elke akte één jaartal vermeld te beginnen met 2014 en eindigend met 2017] in leven is.

(…)

Het geschonkene is onmiddellijk en zonder ingebrekestelling opeisbaar:

-

Bij overlijden van de langstlevende van de schenker;

-

(…)

(…)

Het geschonkene mag door de schenker altijd geheel of gedeeltelijk vervroegd worden afgelost.

(…)

De schenker behoudt zich het recht voor om de schenking bij notariële akte te herroepen

(…)”.

2.2.

De ouders van belanghebbende woonden ten tijde van de schenkingen in Nederland.

2.3.

De staatssecretaris van Financiën (hierna: de staatssecretaris) heeft tijdens de behandeling van het Belastingplan 2015, voor zover van belang, de volgende antwoorden gegeven op vragen:1

“Ook vraagt het lid van de fractie 50PLUS/Baay-Timmerman een reactie op de suggestie van de Vereniging van Estate Planners in het Notariaat (EPN) in hun commentaar van 29 september 2014 om een zogenoemde «repeterende schenking» fiscaal te faciliteren teneinde de woningmarkt verder te stimuleren. Een repeterende schenking is een overeenkomst waarbij iemand voor een langere periode jaarlijks een bedrag – bijvoorbeeld net onder de reguliere jaarlijkse schenkbelastingvrijstelling – geschonken krijgt onder een opschortende voorwaarde. Bijvoorbeeld een ouder die gedurende tien jaar jaarlijks € 5.000 schenkt aan een kind onder de opschortende voorwaarde van in leven zijn van zowel de ouder als het kind op het tijdstip dat de jaarlijkse betaling plaatsvindt. Deze schenkings-overeenkomst geeft de financier van een eigenwoninglening de extra zekerheid dat er jaarlijks extra geld binnenkomt bij de begiftigde dat kan worden gebruikt voor bijvoorbeeld (extra) aflossingen op de eigenwoningschuld.

Voor de heffing van schenkbelasting wordt een repeterende schenking gelijkgesteld aan de schenking van een periodieke uitkering. Enerzijds wordt op grond van artikel 1, negende lid, van de SW 1956 een schenking onder opschortende voorwaarde voor de schenkbelasting geacht te zijn gedaan op het moment dat de voorwaarde is vervuld. Anderzijds moeten met elkaar samenhangende schenkingen op grond van artikel 18, tweede lid, van de SW 1956 in hun onderlinge verband worden bezien. Op grond van die bepaling wordt elke voortdurende of op vastgestelde tijdstippen terugkerende prestatie als een periodieke uitkering belast. Hierdoor worden de op grond van de repeterende schenking toegezegde jaarlijkse betalingen samengevoegd tot één belastbaar bedrag dat wordt berekend volgens de tabellen van het Uitvoeringsbesluit Successiewet 1956. Dat bedrag is belastbaar op het tijdstip waarop de eerste van de opschortende voorwaarden wordt vervuld.

De EPN vraagt de repeterende schenking fiscaal te faciliteren en wijst erop dat er geen schenkbelasting zou worden geheven als er jaarlijks wordt besloten om eenzelfde bedrag te schenken. Dit klopt op zich, maar de twee situaties zijn ook niet hetzelfde. In het door de EPN genoemde geval wordt jaarlijks besloten of al dan niet een schenking zal worden gedaan en is een van jaar-tot-jaarbehandeling op haar plaats. In het geval van een repeterende schenking is sprake van een overeenkomst waarin een reeks van betalingen wordt afgesproken, weliswaar onder een voorwaarde, maar het repeterende karakter maakt dat deze betalingen derhalve in hun onderlinge verband moeten worden bezien.”

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

In geschil is of de schenkingen zodanig samenhangen dat ze als periodieke uitkering in de zin van artikel 18, lid 2, Successiewet 1956 (hierna: SW) moeten worden gekwalificeerd.

3.2.

Belanghebbende concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep en tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank. De inspecteur concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en tot ongegrondverklaring van het beroep.

4 Gronden

5 Beslissing