Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 17-09-2021, ECLI:NL:GHSHE:2021:2886, 20/00494

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 17-09-2021, ECLI:NL:GHSHE:2021:2886, 20/00494

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
17 september 2021
Datum publicatie
28 september 2021
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2021:2886
Zaaknummer
20/00494

Inhoudsindicatie

Het hof oordeelt dat de netwerkactiviteiten zijn aan te merken als een bron van inkomen van belanghebbende en de daaruit voortvloeiende commissie opbrengsten belastbaar zijn als winst uit onderneming

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Nummer: 20/00494

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

wonend in [woonplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 30 juli 2020, nummer BRE 19/2694 in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) 2016 opgelegd. Tevens is bij beschikking belastingrente in rekening gebracht.

1.2.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

De zitting heeft plaatsgevonden op 29 juli 2021 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen belanghebbende en, namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .

1.6.

Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

1.7.

Op 5 augustus 2021 is bij het hof een brief van belanghebbende binnengekomen, waarin hij stelt dat de inspecteur ter zitting een onjuist standpunt heeft ingenomen en waarin hij verzoekt om met de inspecteur een afspraak te maken om tot een mogelijke schikking te komen. Het hof laat deze brief op de hierna onder 4.1 vermelde gronden buiten beschouwing.

2 Feiten

2.1.

Belanghebbende genoot in 2016 inkomsten uit zijn eenmanszaak ' [A] '. Belanghebbende hield zich bezig met het adviseren in, ontwikkelen en uitvoeren van (bedrijfs-) presentaties, seminars en trainingen.

2.2.

Daarnaast heeft belanghebbende inkomsten ontvangen van [B] (hierna: [B] ). [B] is een bedrijf dat voedingssupplementen verkoopt via tussenpersonen. Belanghebbende heeft nieuwe sub-verkopers geworven (member-get-member-systeem), die vervolgens zelf weer nieuwe sub-verkopers hebben geworven en producten hebben verkocht. Belanghebbende heeft zelf ook producten van [B] verkocht. De genoten inkomsten bestaan uit de eigen verkoopopbrengsten, wervingspremies voor nieuwe sub-verkopers en commissies over verkopen van aangebrachte sub-verkopers uit het member-get-member-systeem (commissie-opbrengsten).

2.3.

Belanghebbende heeft zowel het resultaat van de eenmanszaak als de opbrengsten van [B] als winst uit onderneming in zijn aangifte IB/PVV 2016 opgenomen. Belanghebbende heeft over 2016 een belastbare winst van € 73.881 en een verzamelinkomen van € 64.265 aangegeven. De aanslag is overeenkomstig de aangifte opgelegd.

2.4.

Belanghebbende heeft tegen de aanslag bezwaar gemaakt. Hij heeft zich op het standpunt gesteld dat de commissie-opbrengsten van [B] niet zijn aan te merken als winst uit onderneming aangezien de netwerkactiviteiten voor [B] geen bron van inkomen vormen. De inspecteur heeft het bezwaar ongegrond verklaard.

3 Geschil en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de netwerkactiviteiten voor [B] zijn aan te merken als een bron van inkomen van belanghebbende en de daaruit voortvloeiende commissieopbrengsten belastbaar zijn als winst uit onderneming.

3.2.

Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep en vermindering van de aanslag. De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

3.3.

Ter zitting heeft belanghebbende uitdrukkelijk en zonder voorbehoud verklaard dat hij zich niet langer op het standpunt stelt dat zijn verzoek tot uitstel van de zitting bij de rechtbank ten onrechte is afgewezen.

4 Gronden

5 Beslissing