Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 23-09-2021, ECLI:NL:GHSHE:2021:2918, 20/00450

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 23-09-2021, ECLI:NL:GHSHE:2021:2918, 20/00450

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
23 september 2021
Datum publicatie
30 september 2021
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2021:2918
Zaaknummer
20/00450

Inhoudsindicatie

Aanslag inkomstenbelasting/premievolksverzekeringen. Bij het bepalen van de winst uit onderneming heeft de inspecteur terecht een buitengewone last buiten aanmerking gelaten. Belanghebbende heeft de gestelde vordering niet aannemelijk gemaakt.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Nummer: 20/00450

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

wonend in [woonplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 8 juli 2020, nummer SGR 20/1137, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) 2016 opgelegd. Tevens is bij beschikking belastingrente in rekening gebracht.

1.2.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij rechtbank Zeeland-West-Brabant. Rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft, op grond van de Regeling tijdelijke aanwijzing bevoegde gerechten voor bodemzaken rijksbelastingen van 10 september 2019, nr. 2689094, Stcrt. 2019, 51208 (hierna: Regeling tijdelijke aanwijzing), de onderhavige zaak ter verdere behandeling en beslissing verwezen naar rechtbank Den Haag (hierna: de rechtbank).

1.4.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.5.

Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld. In de uitspraak van de rechtbank is een onjuiste rechtsmiddelverwijzing opgenomen, waardoor het hoger beroep is ingesteld bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch. Op basis van de Regeling tijdelijke aanwijzing had het hoger beroep moeten worden ingediend bij het gerechtshof Den Haag, waarna het gerechtshof Den Haag deze zaak bij beschikking ter behandeling en beslissing zou hebben verwezen naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch. Na opmaking van een verwijzingsbeschikking door het gerechtshof Den Haag wordt onderhavige zaak behandeld en beslist door het gerechtshof ’s-Hertogenbosch (hierna: het hof).

1.6.

De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.7.

Het hof heeft bepaald dat de zitting achterwege kan blijven. Geen van partijen heeft – na navraag door het hof – verklaard gebruik te willen maken van hun recht om op een zitting te worden gehoord. Het hof heeft partijen schriftelijk medegedeeld dat het onderzoek is gesloten.

2 Feiten

2.1.

Belanghebbende is van beroep rietdekker en was vanaf 1 januari 1996 firmant in de vennootschap onder firma [de VOF] (hierna: de VOF). De andere firmant was de vader van belanghebbende, [de vader] , (hierna: de vader).

2.2.

De vader is per 1 januari 2011 uitgetreden als firmant in verband met het bereiken van de 65-jarige leeftijd en de gevolgen van een bedrijfsongeval. Op het moment van uittreding had de vader een negatief kapitaal aandeel in het vermogen van de VOF van € 41.989.

2.3.

In de aangiften IB/PVV die belanghebbende voor de jaren 2011 tot en met 2015 heeft ingediend is in de ondernemingsbalans als zodanig geen vordering op de vader opgenomen.

2.4.

Belanghebbende heeft voor 2016 de aangifte IB/PVV ingediend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van negatief € 3.779. Bij het bepalen van de belastbare winst uit onderneming is een buitengewone last van € 42.145 in aanmerking genomen.

2.5.

De inspecteur heeft naar aanleiding van de ingediende aangifte vragen gesteld over de in aanmerking genomen buitengewone last. Belanghebbende heeft met dagtekening 18 oktober 2018 op de vragen gereageerd. In de reactie is – voor zover hier van belang – het volgende opgenomen:

“Met ingang van 2011 is de oprichter van het bedrijf [de vader] teruggetreden vanwege het bereiken van de 65-jarige leeftijd.

[Belanghebbende] zette het bedrijf voort maar bij de beëindiging van de samenwerking bedroeg het kapitaal van [de vader] € 45.145,00 negatief.

Omdat [de vader] geen financiële mogelijkheden had om dit negatieve kapitaal aan te zuiveren (hij had een uitkering a.o.w. en een gering nevenpensioen) werd door [belanghebbende] besloten het negatieve kapitaal kwijt te schelden.”

2.6.

Van de in 2.5 vermelde kwijtschelding is geen overeenkomst opgesteld; vader en belanghebbende hebben de onderlinge schuldpositie “laten lopen”.

2.7.

De aanslag IB/PVV voor het jaar 2016 is opgelegd naar een verzamelinkomen van € 32.491. Bij het bepalen van de belastbare winst uit onderneming is de aangegeven buitengewone last buiten aanmerking gelaten. In zijn brief van 31 oktober 2018 heeft de inspecteur dit toegelicht. Hij schrijft onder meer dat gelet op de vermogenspositie van de vader een afwaardering niet noodzakelijk lijkt en bij zakelijk handelende partijen een schuldeiser zou overgaan tot uitwinning.

3 Geschil en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de vraag of bij het bepalen van de belastbare winst uit onderneming een buitengewone last terecht buiten aanmerking is gelaten.

3.2.

Belanghebbende concludeert – naar het hof begrijpt – tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en gegrondverklaring van het bij de rechtbank ingestelde beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en tot vermindering van de aanslag. De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing