Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 02-12-2021, ECLI:NL:GHSHE:2021:3610, 21/00400

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 02-12-2021, ECLI:NL:GHSHE:2021:3610, 21/00400

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
2 december 2021
Datum publicatie
6 december 2021
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2021:3610
Zaaknummer
21/00400

Inhoudsindicatie

In geschil is of de juiste wegingsfactor is toegepast bij het vaststellen van de proceskostenvergoeding voor de beroepsfase. Voorts is in geschil of de heffingsambtenaar wettelijke rente is verschuldigd over de verbeurde dwangsom. Het hof verklaart het beroep gegrond, stelt opnieuw de proceskostenvergoeding vast met wegingsfactor 1. De rechtbank heeft ten onrechte geen gevolg gegeven aan het verzoek van belanghebbende de heffingsambtenaar te verplichten tot betaling van de wettelijke rente, wat reeds leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Het hof heeft alsnog bepaald dat de heffingsambtenaar wettelijke rente is verschuldigd over de dwangsom. Er is geen belang meer bij wettelijke rente over de proceskostenvergoeding en griffierecht aangezien tijdig is betaald.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Nummer: 21/00400

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

wonend in [woonplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 12 februari 2021, nummer BRE 20/6422 in het geding tussen belanghebbende en

de heffingsambtenaar van Sabewa Zeeland,

hierna: de heffingsambtenaar.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De heffingsambtenaar heeft met dagtekening 28 februari 2017 in het kader van de Wet waardering onroerende zaken een beschikking gegeven en daarbij de waarde van de objecten [adres 1] en [adres 2] in [woonplaats] per waardepeildatum 1 januari 2016 vastgesteld. Tevens is de aanslag onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2017 bekendgemaakt.

1.2.

Belanghebbende heeft op 26 maart 2017 bezwaar gemaakt. De heffingsambtenaar heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld bij het hof. Het hof heeft bij uitspraak van 12 december 2019 het hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank vernietigd en de zaak naar de heffingsambtenaar teruggewezen voor een hernieuwde behandeling van het bezwaar met inachtneming van de uitspraak van het hof. Voorts heeft het hof de heffingsambtenaar gelast het griffierecht en de proceskosten te vergoeden.1

1.5.

De heffingsambtenaar heeft vervolgens belanghebbende bij ongedateerde brief verzocht om een machtiging in te dienen (ontvangen door belanghebbende op 28 februari 2020) en bij brieven van 12 maart 2020, 29 april 2020 en 7 mei 2020 verzocht het bezwaarschrift te motiveren.

1.6.

Belanghebbende heeft de heffingsambtenaar per e-mail op 24 april 2020 en 28 april 2020 in gebreke gesteld.

1.7.

Belanghebbende heeft bij brief van 11 mei 2020, ontvangen door de rechtbank op 12 mei 2020, beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen in de zin van artikel 6:2, letter b, Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). De heffingsambtenaar heeft op 25 mei 2020 uitspraak op bezwaar gedaan met verzenddatum 26 mei 2020.

1.8.

De rechtbank heeft bij uitspraak van 12 februari 2021 het beroep tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk verklaard, het beroep tegen uitspraak op bezwaar van 25 mei 2020 gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de heffingsambtenaar opgedragen een nieuwe uitspraak op bezwaar te nemen met inachtneming van de overwegingen van de uitspraak van de rechtbank, een door de heffingsambtenaar verbeurde dwangsom vastgesteld op € 462, de heffingsambtenaar veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade van € 500 en tot een vergoeding in de proceskosten van belanghebbende van € 534 en gelast dat de heffingsambtenaar het griffierecht van € 48 vergoedt.

1.9.

Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld bij het hof. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

1.10.

Belanghebbende heeft in reactie op het verweerschrift een conclusie van repliek ingediend. De heffingsambtenaar heeft vervolgens een conclusie van dupliek ingediend.

1.11.

Belanghebbende heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn doorgestuurd naar de heffingsambtenaar.

1.12.

De zitting heeft digitaal plaatsgevonden via beeldverbinding op 14 oktober 2021 in ’sHertogenbosch. Daar hebben aan deelgenomen [gemachtigde] , als gemachtigde van belanghebbende, en, namens de heffingsambtenaar, [heffingsambtenaar] .

1.13.

Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

2 Feiten

Voor de feiten wordt verwezen naar hetgeen onder 1. is vermeld.

3 Geschil en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

I. Is de juiste wegingsfactor toegepast bij het vaststellen van de proceskostenvergoeding voor de beroepsfase?

II. Is de heffingsambtenaar aan belanghebbende wettelijke rente verschuldigd over de verbeurde dwangsom?

3.2.

Belanghebbende concludeert tot gegrondheid van het hoger beroep en vernietiging van de uitspraak van de rechtbank met betrekking tot de proceskostenvergoeding, alsmede tot betaling van wettelijke rente over de verbeurde dwangsom. De heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing