Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 23-06-2021, ECLI:NL:GHSHE:2021:3614, 20-001941-20

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 23-06-2021, ECLI:NL:GHSHE:2021:3614, 20-001941-20

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
23 juni 2021
Datum publicatie
2 december 2021
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2021:3614
Zaaknummer
20-001941-20

Inhoudsindicatie

gepubliceerd in verband met het ingesteld cassatieberoep.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001941-20

Uitspraak : 23 juni 2021

TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 28 augustus 2020, in de strafzaak met parketnummer 01-224397-19 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats/land] op [geboortedag] 1986,

wonende te [adres]

Hoger beroep

Namens de verdachte is op 10 september 2020 tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.

De advocaat-generaal heeft primair gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen met aanvulling van gronden en aldus het tenlastegelegde bewezen zal verklaren en aan de verdachte een gevangenisstraf zal opleggen voor de duur van 3 maanden.

De verdediging heeft primair vrijspraak bepleit. Subsidiair is een strafmaatverweer gevoerd.

Vonnis waarvan beroep

Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:

hij in of omstreeks de periode van 18 augustus 2019 tot en met 24 augustus 2019 te Eindhoven en/of Maastricht, althans in Nederland, een ander of anderen, te weten [gesmokkelde] , behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van toegang tot of doorreis door Nederland en/of het Verenigd Koninkrijk en/of een andere lidstaat van de Europese Unie en/of hem daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft, door

- een vliegticket (van Eindhoven naar Londen) voor die [gesmokkelde] te boeken en/of te betalen en/of te beheren en/of te printen en/of

- die [gesmokkelde] weg te brengen en/of te begeleiden naar en/of op Eindhoven Airport en/of op en/of naar voornoemde vlucht,

terwijl hij, verdachte, wist of ernstige redenen had te vermoeden dat die toegang of die doorreis wederrechtelijk was.

De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

hij in de periode van 18 augustus 2019 tot en met 24 augustus 2019 te Eindhoven en Maastricht, een ander, te weten [gesmokkelde] , behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van toegang tot het Verenigd Koninkrijk en hem daartoe gelegenheid heeft verschaft, door

- een vliegticket van Eindhoven naar Londen voor die [gesmokkelde] te beheren en te printen en

- die [gesmokkelde] weg te brengen en te begeleiden naar en op Eindhoven Airport en naar voornoemde vlucht,

terwijl hij, verdachte, ernstige redenen had te vermoeden dat die toegang wederrechtelijk was.

Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.

Bewijsmiddelen 1

1

(pagina 14)

Op zaterdag 24 augustus 2019, omstreeks 20:50 uur, waren wij, bovengenoemde verbalisanten, bezig met de politietaak genoemd in artikel 4 lid 1 onder c, f en g Politiewet 2012 en werkzaam op Eindhoven Airport gelegen te en in de gemeente Eindhoven. Wij verbalisanten hielden ons bezig met de controle van de vlucht naar London Stansted met vluchtnummer [vluchtnummer] . Tijdens deze controle is een passagier aangehouden voor artikel 231 en 416 van het Wetboek van Strafrecht. Later tijdens de controle kwam een passagier, welke al was uitgereisd, in tegengestelde richting langs onze balie gelopen. Deze passagier hebben wij aangesproken en gevraagd naar zijn reden van teruggaan. Hierop gaf de passagier aan dat hij zijn telefoon was vergeten en deze ging ophalen. Verbalisant [verbalisant 1] heeft de passagier gevraagd naar zijn paspoort en deze onder zich gehouden zodat de passagier zijn telefoon kon gaan halen. Toen alle passagiers van de vlucht [vluchtnummer] naar London Stansted waren ingestapt was de teruggelopen passagier niet verschenen aan de vertrekbalie. Het personeel van

(pagina 15)

passagiersafhandeling wist ons te vertellen dat de passagier die terug was gelopen aangaf naar het toilet te moeten voor hij zou instappen en daarom terug is gelopen van het platform. Het personeel van de grondcrew is teruggelopen naar de securitycheck om te zien of de teruggelopen passagier daar was. Wij hoorden het personeel zeggen dat deze passagier naar de uitgang is gelopen en is vertrokken. Wij hoorden een ander personeelslid van de grondcrew zeggen dat deze passagier in de zitrij vóór een eerder aangehouden passagier zou moeten zitten in het vliegtuig. Ons was bekend dat deze passagier is aangehouden in verband met artikel 231 en artikel 416 van het wetboek van strafrecht. Hierop hebben wij telefonisch contact gelegd met de teruggelopen passagier en verzocht zich te melden op de post van de Koninklijke Marechaussee op Eindhoven Airport. Hieraan heeft de passagier voldaan. De man die zich meldde bij ons gaf aan de teruggelopen passagier te zijn die bij ons zijn paspoort op kwam halen. Wij zagen dat de persoon gelijkend was aan degene afgebeeld in het paspoort welke op naam stond van: [verdachte] geboren op [geboortedag] 1986 te [geboorteplaats/land] .

2

(pagina 24)

Gisteren, 24 augustus 2019, zou ik vanaf Eindhoven Airport naar Londen vliegen. Ik ben ingecheckt en ben vervolgens door de paspoortcontrole gegaan. Omdat ik mijn mobiel kwijt was heb ik de vertrekruimte verlaten. Ik heb mijn paspoort bij de marechaussee achtergelaten en ben mijn mobiel gaan zoeken. De broer van [vriend van de verdachte] [het hof begrijpt hier en hierna telkens: [gesmokkelde] , de broer van [vriend van de verdachte]] zou met mij mee vliegen naar Londen. De broer van [vriend van de verdachte] kon zijn ticket niet uitprinten en heeft zijn e-ticket naar mij gemaild. Ik heb een vriend in Maastricht. (…) Ik ken hem als [vriend van de verdachte] [het hof begrijpt hier en hierna telkens: [vriend van de verdachte] , de vriend van de verdachte].

(pagina 25)

Omdat ik het ticket moest uitprinten voor de broer van mijn vriend kwam deze op mijn telefoon in mijn mailbox. Ik heb stiekem een foto gemaakt van het paspoort van de broer van mijn vriend omdat mijn vriend zei dat zijn broer uit Scandinavië komt. Ik twijfelde aan wat mijn vriend zei omdat ik nog nooit van hem gehoord had dat hij een broer in Scandinavië had. Ik zag dat het een Scandinavisch paspoort is. Ik denk van Finland. Ik twijfelde of mijn vriend de waarheid sprak. Ik vroeg hem daarom om een foto van zijn broer. Ook die foto kreeg ik op mijn telefoon. Toen ik de gezichten vergeleek twijfelde ik of de foto’s van dezelfde persoon waren.

Ik heb de broer van mijn vriend op het huisadres van mijn vriend opgehaald en ben met hem naar Eindhoven Airport gereden. (…) Ik twijfelde (…) aan de echtheid van het paspoort. (…) Ik kende de broer (…) niet en ik twijfelde of het document/paspoort dat hij bij zich had, zijn eigen document was.

3.

Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 25 augustus 2019 (pg. 35-36), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 3] :

(pagina 35)

Op zondag 25 augustus 2019 omstreeks 10:30 uur heb ik, [verbalisant 3] , aan verdachte [verdachte] gevraagd of ik op vrijwillige basis in zijn mobiele telefoon mocht kijken. [verdachte] verklaarde aan mij: "Dat is goed. Kijk maar". Daarop heb ik de mobiele telefoon van het merk Apple, type iPhone 7 die onder verdachte [verdachte] in beslag is genomen, onderzocht.

Ik trof bij dit onderzoek in voornoemde iPhone 7 in de map "foto's" een drietal zaak gerelateerde afbeeldingen aan, te weten:

[Afbeelding 1]: Een foto van het gelaat van de persoon [het hof begrijpt: [gesmokkelde]] die op zaterdag 24 augustus 2019 op Eindhoven airport gebruik had gemaakt van een niet op zijn naam gesteld paspoort van Finland met documentnummer [documentnummer] ;

[Afbeelding 2]: Een foto van de pasfoto aangebracht in het als gestolen/vermist opgegeven paspoort van Finland met documentnummer [documentnummer] en op naam gesteld van [betrokkene] ", dat op 24 augustus 2019 op Eindhoven airport is gebruikt door de persoon afgebeeld op [Afbeelding 1];

[Afbeelding 3]: Eveneens een foto van de pasfoto aangebracht in het als gestolen/vermist opgegeven paspoort van Finland met documentnummer [documentnummer] en op naam gesteld van [betrokkene] ", dat op 24 augustus 2019 op Eindhoven airport is gebruikt door de persoon afgebeeld op [Afbeelding 1].

Ik trof bij dit onderzoek in voornoemde iPhone 7 in de map "Mail" één zaak gerelateerde mail aan, te weten:

[Afbeelding 4]: Een afbeelding van een e-mail verzonden door " [verzender] " aan verdachte [verdachte] met daarbij als digitale bijlage een bestand genaamd "boarding-pass.pdf";

[Afbeelding 5]: Een afbeelding van de geopende digitale bijlage van de e-mail verzonden door " [verzender] " aan verdachte [verdachte] , zijnde een boarding-pass op naam van [betrokkene] " voor de vlucht van 24 augustus 2019 van Eindhoven airport naar Londen Stansted.

4.

Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 augustus 2019 met mutatienummer PL27QR/19-078111 (4 pagina’s, genummerd van 32 tot en met 35), los toegevoegd aan het dossier, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 4] :

(pagina 32)

ONDERZOCHT DOCUMENT:

Aan mij, verbalisant, werd verzocht om de onderlinge gelijkenis te toetsen van de personen die staan afgebeeld op 2 verschillende afbeeldingen van gelaatsfoto’s betreffende:

AFBEELDING 1:

Afbeelding van het gelaat afkomstig een paspoort van Finland voorzien van het nummer [documentnummer] en op naam gesteld van [betrokkene] geboren op [geboortedag betrokkene] -1998 te [geboorteplaats betrokkene] .

AFBEELDING 2:

Afbeelding van het gelaat afkomstig van de ID-staat, voorzien van SKN: [SKN-nummer] .2

(…) Ik, verbalisant, heb de individualiserende gelaatskenmerken van de manspersoon afgebeeld op de voornoemde afbeeldingen nauwkeurig met elkaar vergeleken.

ONDERZOEK AAN HET (REIS)DOCUMENT:

- (…)

(pagina 33)

- Bij bevraging van het geautomatiseerde Nationaal Schengen Informatie Systeem (NSIS) bleek dat door de autoriteiten van Finland melding was gemaakt van de diefstal/verduistering of anderszins vermissing van een paspoort van Finland voorzien van nummer [documentnummer] onder het Schengen ID-nummer: [id-nummer] .

GEZICHTSVERGELIJKEND ONDERZOEK:

- De vorm van de oren op de 2 afbeeldingen niet gelijk is;

- De vorm en de onderlinge grootte van de ogen op de 2 afbeeldingen niet gelijk zijn;

- De vorm en de grootte van de bovenste oogleden op de 2 afbeeldingen niet gelijk zijn;

- De vorm en het formaat van de mond op de 2 afbeeldingen niet gelijk zijn.

CONCLUSIE

Naar aanleiding van bovenstaande verschil ben ik, verbalisant, ervan overtuigd dat de personen die staan afgebeeld op de 2 verschillende afbeeldingen van gelaatsfoto’s in werkelijkheid 2 verschillende personen zijn.

Bewijsoverwegingen

Algemene bewijsoverweging

De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de

feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.

Bijzondere bewijsoverweging

De verdediging heeft vrijspraak bepleit. Daartoe is – kort weergegeven – aangevoerd dat het printen van een boardingpass voor [gesmokkelde] niet kan worden gekwalificeerd als behulpzaamheid in de zin van artikel 197a van het Wetboek van Strafrecht. Ook het meerijden van [gesmokkelde] naar Eindhoven Airport kan niet als behulpzaamheid in de zin van dat artikel kan worden gekwalificeerd. Voorts is geen sprake van ‘het zich verschaffen van toegang tot het Verenigd Koninkrijk’ in de zin van artikel 197a van het Wetboek van Strafrecht, nu daarvoor vereist is dat [gesmokkelde] zich op het grondgebied heeft bevonden van het Verenigd Koninkrijk. Daarom kan hoogstens sprake zijn van een poging tot behulpzaamheid, aldus de verdediging.

Het hof overweegt hieromtrent als volgt.

Het hof stelt vast dat de verdachte [gesmokkelde] heeft opgehaald bij zijn vriend in Maastricht. De verdachte is vervolgens met [gesmokkelde] naar Eindhoven Airport gereden. Ook heeft de verdachte de boardingpass voor [gesmokkelde] geprint. Uit de verklaring die de verdachte heeft afgelegd bij de Koninklijke Marechaussee, blijkt dat de verdachte op dat moment al twijfelde over of het paspoort dat [gesmokkelde] bij zich had, ook daadwerkelijk van [gesmokkelde] was. Daarnaast twijfelde hij aan de echtheid van het paspoort van [gesmokkelde] .

Nadat [gesmokkelde] werd aangehouden, is de verdachte teruggelopen naar de vertrekhal. Daarbij heeft de verdachte zijn paspoort achtergelaten bij de Koninklijke Marechaussee. Uiteindelijk is de verdachte niet teruggekeerd en heeft de Koninklijke Marechaussee de verdachte moeten bellen om aan hem zijn paspoort te kunnen overhandigen.

Ten aanzien van het verweer van de verdediging, inhoudende dat het printen van de boardingpass en het meerijden, niet gekwalificeerd kan worden als het bestanddeel ‘behulpzaam zijn’ in de zin van artikel 197a van het Wetboek van Strafrecht, stelt het hof voorop dat dit bestanddeel moet worden uitgelegd in overeenkomstige zin als artikel 48 van het Wetboek van Strafrecht. Daarbij is van belang of de betrokkene de toegang, doorreis of het (verdere) verblijf van de vreemdeling in enigerlei opzicht bevordert of gemakkelijk maakt.

Ten aanzien van het printen van de boardingpass van [gesmokkelde] door de verdachte, is het hof van oordeel dat zulks gekwalificeerd kan worden als ‘behulpzaam zijn’ in de zin van artikel 197a van het Wetboek van Strafrecht, nu de verdachte, door de boardingpass voor [gesmokkelde] te printen, de toegang van [gesmokkelde] tot het Verenigd Koninkrijk in enigerlei opzicht heeft bevorderd of gemakkelijk gemaakt. De verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep dat de vriend van de verdachte (de broer van [gesmokkelde] ) de boardingpass heeft geprint met de telefoon van de verdachte, acht het hof ongeloofwaardig, nu de verdachte bij gelegenheid van zijn verhoor d.d. 25 augustus 2019 en ter terechtzitting in eerste aanleg heeft verklaard d.d. 28 augustus 2020, heeft verklaard dat hij zelf de boardingpass moest printen c.q. heeft geprint.

Ten aanzien van het meerijden van [gesmokkelde] met de verdachte naar Eindhoven Airport, waarvan de verdediging heeft bepleit dat ook dit niet als ‘behulpzaam zijn’ gekwalificeerd kan worden, is het hof van oordeel dat wel degelijk sprake is van ‘behulpzaam zijn’ in de zin van artikel 197a van het Wetboek van Strafrecht, nu de verdachte ook hierdoor de toegang van [gesmokkelde] tot het Verenigd Koninkrijk in enigerlei opzicht heeft bevorderd of gemakkelijk gemaakt.

Verder is voor een bewezenverklaring op grond van artikel 197a van het Wetboek van Strafrecht, anders dan de verdediging heeft aangevoerd, niet vereist dat de gesmokkelde zich daadwerkelijk de toegang heeft verschaft tot het grondgebied van een andere staat als bedoeld in artikel 197a, eerste lid, Sr – in dit geval het Verenigd Koninkrijk (ECLI:NL:HR:2017:3195).

Gelet op de twijfels die bij de verdachte bestonden, en het feit dat hij niet alleen foto’s van het gebruikte paspoort maar ook van [gesmokkelde] op zijn telefoon had, kan het niet anders zijn dan dat de verdachte tenminste ernstige redenen had te vermoeden dat de toegang van [gesmokkelde] tot het Verenigd Koninkrijk wederrechtelijk was. Desondanks heeft de verdachte ervoor gekozen de boardingpass voor [gesmokkelde] uit te printen en hem naar Eindhoven Airport te brengen. Daarbij acht het hof bovendien de verklaring van de verdachte, inhoudende dat hij naar de vertrekhal is teruggelopen om zijn telefoon te zoeken, ongeloofwaardig gelet op het feit dat het personeel van de passagiersafhandeling te kennen heeft gegeven dat de verdachte had gezegd terug te lopen omdat hij naar het toilet moest.

Het hof verwerpt het tot vrijspraak strekkende verweer van de verdediging in al haar onderdelen.

Het hof komt niet toe aan het verweer van de verdediging strekkende tot bewijsuitsluiting van het proces-verbaal camerabeelden d.d. 25 augustus 2019 en het proces-verbaal verhoor gesmokkelde d.d. 25 augustus 2019, nu deze processen-verbaal niet tot het bewijs gebezigd zijn.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:

mensensmokkel.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.

Strafbaarheid van de verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.

Op te leggen sanctie

De verdediging heeft primair verzocht dat, indien het hof tot een bewezenverklaring komt, zij een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf aan de verdachte zal opleggen. Subsidiair heeft de verdediging verzocht dat het hof een (deels) voorwaardelijke taakstraf aan de verdachte zal opleggen. De verdediging heeft daartoe – kort weergegeven – aangevoerd dat een straf conform de oriëntatiepunten voor straftoemeting zoals die door de rechterlijke macht worden gehanteerd en conform de strafvorderingsrichtlijnen zoals deze worden gehanteerd door het openbaar ministerie ter zake van mensensmokkel, onvoldoende recht doet aan de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De verdachte heeft een blanco strafblad. Hij is al lange tijd depressief en ontvangt een WW-uitkering. De ex-partner en drie kinderen van de verdachte zijn in belangrijke mate (financieel) afhankelijk van de verdachte. Bovendien heeft de oudste zoon van de verdachte autisme, waardoor hij in het bijzonder afhankelijk is van de verdachte. Ten slotte zou een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden ertoe leiden dat de verdachte zijn uitkering en zijn woning zal kwijtraken, aldus de verdediging.

Het hof overweegt hieromtrent als volgt.

Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.

Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan mensensmokkel. Hiermee heeft de verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de Nederlandse rechtsorde. Hij heeft zich niets aangetrokken van het overheidsbeleid aangaande de bestrijding van illegaal verblijf in Nederland en illegale doorreis door Nederland. Bovendien is mensensmokkel een lucratieve vorm van (georganiseerde) criminaliteit.

Het hof heeft bij de strafoplegging acht geslagen op de inhoud van het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 1 april 2021, betreffende het justitieel verleden van de verdachte. Hieruit blijkt dat hij niet eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van soortgelijke strafbare feiten.

Voorts heeft het hof gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg is hieromtrent gebleken dat de verdachte al enige tijd depressief is en hij tot de rechtszaak in eerste aanleg wekelijks onder behandeling was bij een psychiater. De verdachte ontvangt een WW-uitkering. Het feit dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf implicaties zal hebben voor de uitkering en de huisvesting van de verdachte, is voor het hof geen reden om een andere of lagere straf op te leggen.

Naar het oordeel van het hof kan gelet op de ernst van het bewezenverklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd; niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.

Alles afwegende is het hof van oordeel dat gelet op de aard en ernst van het bewezenverklaarde, oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden, een passende en geboden straf is.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing is gegrond op artikel 197a van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:

vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:

verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan;

verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;

verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;

veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) maanden;

beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Aldus gewezen door:

mr. S.V. Pelsser, voorzitter,

mr. C.M. Hilverda en mr. Ch.N.G.M. Starmans, raadsheren,

in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. Vulto, griffier,

en op 23 juni 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.