Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 21-12-2021, ECLI:NL:GHSHE:2021:3832, 20-003268-18

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 21-12-2021, ECLI:NL:GHSHE:2021:3832, 20-003268-18

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
21 december 2021
Datum publicatie
28 december 2021
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2021:3832
Zaaknummer
20-003268-18

Inhoudsindicatie

Fiscale fraudezaak. Vrijspraak van het feitelijk leidinggeven aan het opzettelijk doen van een onjuiste aangifte omzetbelasting (feit 1) en vrijspraak van het niet voldoen aan de administratieplicht (feit 3). Veroordeling ter zake van het feitelijk leidinggeven aan het opzettelijk niet voor raadpleging aan de Belastingdienst ter beschikking stellen van boeken, bescheiden, andere gegevensdragers of de inhoud daarvan (feit 2 primair). De fiscale fraudekamer van het gerechtshof 's-Hertogenbosch veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 80 uren subsidiair 40 dagen hechtenis met aftrek van het voorarrest.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Parketnummer : 20-003268-18

Uitspraak : 21 december 2021

TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, locatie ’s-Hertogenbosch, van 1 oktober 2018, in de strafzaak met parketnummer 01-997614-15 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [verdachte] (Irak) op [geboortedatum in het jaar] 1983,

wonende te [woonadres] .

Hoger beroep

Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank het onder feit 1 primair, feit 2 primair en feit 3 primair tenlastegelegde bewezenverklaard, dat gekwalificeerd als:- ‘feitelijk leiding geven aan opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven’ (feit 1 primair),- ‘feitelijk leiding geven aan ingevolge de belastingwet verplicht zijnde tot het voor raadpleging beschikbaar stellen van boeken, bescheiden, andere gegevensdragers of de inhoud daarvan, en deze opzettelijk niet voor dit doel beschikbaar stellen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven’ (feit 2 primair) en- ‘feitelijk leiding geven aan ingevolge de belastingwet verplicht zijnde tot het voeren van een administratie overeenkomstig de daaraan bij of krachtens de belastingwet gestelde eisen te voeren, en een zodanige administratie opzettelijk niet voeren, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven’ (feit 3 primair),de verdachte deswege strafbaar verklaard en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van het voorarrest. De rechtbank heeft tevens de onttrekking aan het verkeer bevolen van diverse nader in het dictum van het vonnis genoemde inbeslaggenomen goederen, dan wel de teruggave daarvan gelast aan de verdachte.

Namens de verdachte en door de officier van justitie in het arrondissement Oost-Brabant is tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.

Bij akte van 8 juli 2021 heeft de advocaat-generaal in het ressort ’s-Hertogenbosch het door de officier van justitie ingestelde hoger beroep ingetrokken.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte naar voren is gebracht.

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen, met uitzondering van de opgelegde straf en, in zoverre opnieuw rechtdoende, de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van het voorarrest.

De verdachte heeft vrijspraak bepleit.

Vonnis waarvan beroep

Het bestreden vonnis zal worden vernietigd omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissingen.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:

1. [besloten vennootschap] B.V., hierna te noemen "de B.V.", op of omstreeks 24 oktober 2015, in de gemeente(n) Apeldoorn en/of Amsterdam en/of Sittard en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, eenmaal, opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten een aangifte voor de omzetbelasting ten name van de B.V. over het aangiftetijdvak derde kwartaal 2015 (DOC-016), onjuist en/of onvolledig heeft gedaan, immers heeft/hebben de B.V. en/of (één of meer van) haar medeverdachte(n) toen aldaar opzettelijk op/in het bij de inspecteur der belastingen of de Belastingdienst te Apeldoorn, in elk geval in Nederland, ingeleverde aangiftebiljet omzetbelasting over genoemd aangiftetijdvak, – zakelijk weergegeven – valselijk en/of in strijd met de waarheid een te hoog en/of onjuist bedrag aan voorbelasting en/of een te laag en/of onjuist bedrag aan verschuldigde omzetbelasting opgegeven en/of doen en/of laten opgeven, terwijl dat feit ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven, tot het plegen van welk bovenomschreven strafbare feit verdachte opdracht heeft gegeven en/of aan welke bovenomschreven verboden gedraging verdachte feitelijke leiding heeft gegeven;

subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:

hij, tezamen en in vereniging met [besloten vennootschap] B.V. en/of één of meer andere perso(o)n(en), op of omstreeks 24 oktober 2015, in de gemeente(n) Apeldoorn en/of Amsterdam en/of Sittard en/of elders in Nederland, eenmaal, opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten een aangifte voor de omzetbelasting ten name van de B.V. over het aangiftetijdvak derde kwartaal 2015 (DOC-016), onjuist en/of onvolledig heeft gedaan, immers heeft/hebben hij en/of (één of meer van) zijn medeverdachte(n) toen aldaar opzettelijk op/in het bij de inspecteur der belastingen of de Belastingdienst te Apeldoorn, in elk geval in Nederland, ingeleverde aangiftebiljet omzetbelasting over genoemd aangiftetijdvak, – zakelijk weergegeven – valselijk en/of in strijd met de waarheid een te hoog en/of onjuist bedrag aan voorbelasting en/of een te laag en/of onjuist bedrag aan verschuldigde omzetbelasting opgegeven en/of doen en/of laten opgeven, terwijl dat feit ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven;

2. [besloten vennootschap] B.V., hierna te noemen "de B.V.", op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 8 juli 2015 tot en met 13 april 2016, in de gemeente(n) Apeldoorn en/of Amsterdam en/of Sittard en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) als degene die ingevolge de belastingwet verplicht was tot het voor raadpleging beschikbaar stellen van boeken, bescheiden en/of andere gegevensdragers of de inhoud daarvan, deze opzettelijk niet voor dit doel beschikbaar heeft gesteld, terwijl dat feit (telkens) ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven, tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte (telkens) opdracht heeft gegeven en/of aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte (telkens) feitelijke leiding heeft gegeven;

subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:

hij, tezamen en in vereniging met [besloten vennootschap] B.V. en/of één of meer andere perso(o)n(en), op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 8 juli 2015 tot en met 13 april 2016, in de gemeente(n) Apeldoorn en/of Amsterdam en/of Sittard en/of elders in Nederland, terwijl [besloten vennootschap] B.V. ingevolge de belastingwet verplicht was tot het voor raadpleging beschikbaar stellen van boeken, bescheiden en/of andere gegevensdragers of de inhoud daarvan, die boeken, bescheiden en/of andere gegevensdragers of de inhoud daarvan opzettelijk niet voor dit doel beschikbaar heeft gesteld, terwijl dat feit (telkens) ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven;

3. [besloten vennootschap] B.V., hierna te noemen "de B.V.", op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 8 juli 2015 tot en met 13 april 2016, in de gemeente(n) Apeldoorn en/of Amsterdam en/of Sittard en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) als degene die ingevolge de belastingwet verplicht was tot het voeren van een administratie overeenkomstig de daaraan bij of krachtens de belastingwet gestelde eisen, opzettelijk een zodanige administratie niet heeft gevoerd, immers heeft/hebben de B.V. en/of (één of meer van) haar medeverdachte(n) (telkens) opzettelijk geen, althans een onjuiste en/of onvolledige, kasadministratie gevoerd en/of doen voeren, en/of niet alle contante en/of girale verkopen en/of ontvangsten opgenomen en/of verwerkt en/of doen opnemen en/of doen verwerken in de (kas- en/of financiële) administratie, en/of niet alle inkopen opgenomen en/of verwerkt en/of doen opnemen en/of doen verwerken in de (kas- en/of financiële) administratie, terwijl dat feit (telkens) ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven, tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte (telkens) opdracht heeft gegeven en/of aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte (telkens) feitelijke leiding heeft gegeven;

subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:

hij, tezamen en in vereniging met [besloten vennootschap] B.V. en/of één of meer andere perso(o)n(en), op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 8 juli 2015 tot en met 13 april 2016, in de gemeente(n) Apeldoorn en/of Amsterdam en/of Sittard en/of elders in Nederland, terwijl [besloten vennootschap] B.V. ingevolge de belastingwet verplicht was tot het voeren van een administratie overeenkomstig de daaraan bij of krachtens de belastingwet gestelde eisen, (telkens) opzettelijk een zodanige administratie niet heeft gevoerd, immers heeft/hebben hij en/of (één of meer van) zijn medeverdachte(n) (telkens) opzettelijk geen, althans een onjuiste en/of onvolledige, kasadministratie van [besloten vennootschap] B.V. gevoerd en/of doen voeren, en/of niet alle contante en/of girale verkopen en/of ontvangsten opgenomen en/of verwerkt en/of doen opnemen en/of doen verwerken in de (kas- en/of financiële) administratie van [besloten vennootschap] B.V., en/of niet alle inkopen opgenomen en/of verwerkt en/of doen opnemen en/of doen verwerken in de (kas- en/of financiële) administratie van [besloten vennootschap] B.V., terwijl dat feit (telkens) ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven.

De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak van feit 1

De verdachte staat ingevolge hetgeen onder feit 1 primair aan hem ten laste is gelegd terecht ter zake van het feitelijk leidinggeven of opdracht geven aan het door [besloten vennootschap] B.V. opzettelijk doen van onjuiste en/of onvolledige aangifte omzetbelasting over het derde kwartaal van 2015. Subsidiair wordt hem verweten dat de verdachte dit feit tezamen en in vereniging met [besloten vennootschap] B.V. en/of één of meer andere perso(o)n(en) heeft gepleegd.

Uit het onderzoek ter terechtzitting is dienaangaande naar voren gekomen dat de aangifte omzetbelasting ten name van [besloten vennootschap] B.V. over het derde kwartaal van 2015 is opgemaakt en vervolgens namens voornoemde vennootschap op 24 oktober 2015 is ingediend door de boekhouder, [boekhouder] . In genoemd kwartaal was sprake van intra-unie verwervingen door [besloten vennootschap] B.V. ten bedrage van € 641.757,00 en zijn bestellingen van particulieren (via betalingsdienst Sisow) op de ABN AMRO-bankrekening van de vennootschap voldaan ten bedrage van in totaliteit € 481.543,23. Er werd echter op aangifte slechts een bedrag aan te betalen omzetbelasting van € 1.142,00 aangegeven, op een netto omzet van € 17.405,00 ter zake van binnenlandse prestaties. Nader onderzoek door de FIOD heeft uitgewezen dat in de periode van 30 juli 2015 tot en met 30 september 2015 evenwel een totaalbedrag van (€ 481.543,23 + € 52.762,04 =) € 534.305,27 is overgeboekt inzake verkoop van telefoons, een bedrag van € 555.391,53 is voldaan aan handelaren in Ierland, Duitsland en Engeland en dat op de ING-bankrekening ten name van de verdachte contante stortingen hebben plaatsgevonden voor een bedrag van € 4.150,00. Deze bedragen waren telkens niet bekend bij de boekhouder en die zijn derhalve niet in de aangifte omzetbelasting over het derde kwartaal van 2015 betrokken.

Naar het oordeel van het hof is aldus een te laag bedrag aan verschuldigde omzetbelasting aangegeven over het derde kwartaal van 2015. De tenlastegelegde aangifte is daarmee onjuist gedaan.

Het hof ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of de verdachte daartoe opdracht dan wel daaraan feitelijke leiding heeft gegeven, zoals primair aan hem ten laste is gelegd, dan wel dat feit heeft medegepleegd met één of meer anderen, meer bepaald [besloten vennootschap] B.V., zoals subsidiair aan de verdachte ten laste is gelegd. In dat verband overweegt het hof als volgt.

Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet de overtuiging bekomen dat de verdachte feitelijke leiding dan wel opdracht heeft gegeven aan de vorenbedoelde verboden gedraging. Verdachte heeft van het begin af aan in zijn verklaringen naar voren gebracht dat hij door medeverdachte [medeverdachte 1] is benaderd om een onderneming op te starten op zijn naam. De verdachte had een winkel waar hij telefoons repareerde, maar die onderneming liep niet. Hij is in zee gegaan met [medeverdachte 1] om geld te kunnen verdienen. Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft vervolgens alle afspraken geregeld met de notaris, de Kamer van Koophandel, de boekhouder en de verhuurder. De zaak stond wel op de naam van de verdachte en hij was dus verantwoordelijk, maar in werkelijkheid is hij misbruikt en bestonden zijn werkzaamheden uit telefoonreparaties, schoonmaken en telefoons inpakken. Medeverdachte [medeverdachte 1] was de grote baas en [medeverdachte 1] is volgens de verdachte degene geweest die achter de onjuiste belastingaangifte zat.

Het hof constateert dat de verdachte als bestuurder van [besloten vennootschap] B.V. ingeschreven was in het handelsregister van de Kamer van Koophandel en ook blijkt uit het procesdossier van betrokkenheid van de verdachte bij de dagelijkse gang van zaken binnen [besloten vennootschap] B.V. – zo was hij onder meer op belangrijke momenten (zoals tijdens de controlebezoeken door belastingambtenaar [belastingambtenaar] ) aanwezig in het bedrijfspand aan de [vestigingsadres] –, doch uit het onderzoek ter terechtzitting en het dossier heeft het hof niet de overtuiging bekomen dat de verdachte feitelijke leiding dan wel opdracht heeft gegeven aan het door [besloten vennootschap] B.V. opzettelijk doen van een onjuiste aangifte omzetbelasting over het derde kwartaal van 2015.

Daartoe overweegt het hof als volgt.

Het hof stelt allereerst vast dat niet, dan wel onvoldoende, is komen vast te staan dat de verdachte feitelijke bemoeienis had met de wijze waarop die aangifte werd gedaan. Voorts kan het hof, op grond van het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep, waarbij de verdachte in de kern heeft verklaard als een soort katvanger te zijn gebruikt waardoor de medeverdachte [medeverdachte 1] buiten beeld zou blijven, niet met voldoende mate van zekerheid uit de bewijsmiddelen afleiden dat deze stelling onjuist is. Het hof ziet met betrekking tot de leidende rol van [medeverdachte 1] ondersteuning in de inhoud van de WhatsApp-gesprekken tussen de verdachte en medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . Hieruit blijkt van een initiërende rol van medeverdachte [medeverdachte 1] . Hij zegt daarin dat hij bepaalt. Voorts heeft boekhouder [boekhouder] verklaard dat hij weliswaar eerst contact had met zowel [medeverdachte 1] als de verdachte, maar dat hij merkte dat de verdachte weinig wist van het voeren van een onderneming.

Uit het onderzoek ter terechtzitting is naar voren gekomen dat medeverdachte [medeverdachte 1] aan de verdachte het voorstel heeft gedaan om een online webshop in mobiele telefoons op te richten. Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft de verdachte de zakelijke bankrekening van [besloten vennootschap] B.V. laten openen en de oprichtingsakte laten tekenen, zonder zelf ook te tekenen. De bankpas en pincode van die zakelijke bankrekening waren in het bezit van medeverdachte [medeverdachte 1] . Medeverdachte [medeverdachte 1] hield zich ook bezig met de in- en verkoop van de mobiele telefoons. Al deze elementen bieden steun aan het verweer van de verdachte dat hij een katvanger was, zoals vaker te doen gebruikelijk in gevallen van BTW-fraude, waarin de kwade genius achter die fraude een veelal goedvertrouwende en binnen de onderneming weinig te vertellen hebbende derde een rechtspersoon op zijn naam laat oprichten.

Op grond van bovengenoemde omstandigheden is bij het hof twijfel blijven bestaan of het de verdachte is geweest die in werkelijkheid de feitelijk leidinggevende aan dan wel de opdrachtgever is geweest van de tenlastegelegde verboden gedraging en is voor het hof de mogelijkheid dat hij door medeverdachte [medeverdachte 1] is gebruikt als katvanger om met [besloten vennootschap] B.V., welke vennootschap is gebruikt als zogenoemde ploffer, omzetbelastingfraude te plegen, onvoldoende weerlegd door de bewijsmiddelen. Tegen die achtergrond kan mitsdien niet in rechte worden vastgesteld dat het de verdachte is geweest die aan het opzettelijk doen van de onjuiste aangifte over het derde kwartaal van 2015 feitelijke leiding heeft gegeven, reden waarom het hof hem van het onder feit 1 primair tenlastegelegde zal vrijspreken.

Het bewijs voor het medeplegen met [besloten vennootschap] B.V. en/of één of meer andere perso(o)n(en) van het opzettelijk doen van de aangifte omzetbelasting over het derde kwartaal van 2015 schiet naar het oordeel van het hof, onder de hiervoor genoemde omstandigheden, eveneens tekort, temeer nu ook overigens uit het procesdossier niet blijkt van een nauwe en bewuste samenwerking en nog daargelaten dat de verdachte niet de kwaliteit van aangifteplichtige bezit, omdat niet hij is uitgenodigd tot het doen van aangiften maar de vennootschap. Bij die stand van zaken zal het hof de verdachte eveneens vrijspreken van het aan hem onder feit 1 subsidiair tenlastegelegde.

Vrijspraak van feit 3

Bij inleidende dagvaarding is onder feit 3 is aan de verdachte primair tenlastegelegd dat hij feitelijke leiding heeft gegeven aan het niet voldoen aan de administratieplicht ex artikel 52 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, zoals strafbaar gesteld bij artikel 68 van die wet. Subsidiair wordt de verdachte verweten dat hij, al dan niet tezamen en in vereniging met [besloten vennootschap] B.V. en/of een of meer anderen, niet heeft voldaan aan die administratieplicht.

Het hof stelt op grond van het onderzoek ter terechtzitting vast dat de boekhouder, [boekhouder] , betreffende de administratie van [besloten vennootschap] B.V. heeft verklaard hij in opdracht van de vennootschap de boekhouding heeft verzorgd, dat hij de opdracht hiertoe van zowel de verdachte als medeverdachte [medeverdachte 1] zou hebben gekregen, dat hij aanvankelijk contact onderhield met [medeverdachte 1] en nadien met de verdachte, dat hij geen verkoopfacturen heeft ontvangen, dat de omzet ongeveer € 17.000,00 tot € 18.000,00 bedroeg, dat er slechts een kasboek werd bijgehouden met inkoopfacturen en bedrijfskosten, dat hij de omzet per e-mail kreeg aangeleverd, en dat hij later, nadat [besloten vennootschap] B.V. in staat van faillissement was verklaard, van de curator een e-mail heeft ontvangen waarin was vermeld dat de administratie niet volledig was. Met betrekking tot het vierde kwartaal van 2015 is door [boekhouder] verklaard dat hij slechts over het derde kwartaal van 2015 administratieve bescheiden heeft ontvangen van [besloten vennootschap] B.V. Over het vierde kwartaal van 2015 heeft [boekhouder] niets ontvangen.

Het hof stelt voorts vast dat uit het procesdossier niet genoegzaam naar voren komt wie binnen [besloten vennootschap] B.V. belast was met de feitelijke administratie van de onderneming. De verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] wijzen in dat verband naar elkaar.

Hoewel voor het hof boven redelijke twijfel is verheven dat de administratie van [besloten vennootschap] B.V. op ondeugdelijke wijze is gevoerd, kan in verband met de uit het procesdossier naar voren komende tegenstrijdigheden over wie die ondeugdelijke administratie feitelijk voerde, althans wie daaraan de feitelijke leiding gaf, naar het oordeel van het hof niet wettig en overtuigend worden bewezen dat het de verdachte is geweest die zich daaraan schuldig heeft gemaakt, noch als opdrachtgever of feitelijk leidinggever, noch als medepleger.

Het hof zal de verdachte derhalve eveneens vrijspreken van hetgeen onder feit 3 primair en feit 3 subsidiair aan hem ten laste is gelegd.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 2 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

[besloten vennootschap] B.V. in de periode van 19 oktober 2015 en 17 februari 2016 in Sittard of elders in Nederland, als degene die ingevolge de belastingwet verplicht was tot het voor raadpleging beschikbaar stellen van boeken, bescheiden en andere gegevensdragers of de inhoud daarvan, deze opzettelijk niet voor dit doel beschikbaar heeft gesteld, terwijl dat feit ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven, aan welke bovenomschreven verboden gedraging verdachte feitelijke leiding heeft gegeven.

Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.

Bewijsmiddelen

De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierna in de voetnoten genoemde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.

Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.

Bewijsoverwegingen

De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat hij door medeverdachte [medeverdachte 1] , een oude jeugdvriend, aanvankelijk is benaderd om binnen de nieuw opgerichte rechtspersoon [besloten vennootschap] B.V. telefoonreparaties uit te voeren. Op het moment dat hij ging werken voor [besloten vennootschap] B.V. bleek echter dat van hem werd verlangd dat hij de kassaverkopen van ingekochte telefoons voor zijn rekening moest nemen. De verdachte ontkent dat hij zelf telefoons heeft ingekocht. Op het moment dat de belastinginspectie zich meldde bij [besloten vennootschap] B.V., kreeg de verdachte het vermoeden dat er iets niet in de haak was. De verdachte voelt zich gebruikt door medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , die misbruik hebben gemaakt van zijn goedheid, zo heeft de verdachte gesteld.

Met betrekking tot het onder feit 2 tenlastegelegde, kort gezegd het opzettelijk niet voor raadpleging beschikbaar stellen aan de fiscus van boeken, bescheiden en dergelijke, heeft de verdachte het volgende verklaard. De verdachte stelt dat, op het moment dat controlerend belastingambtenaar [belastingambtenaar] een controlebezoek aflegde bij [besloten vennootschap] B.V., hij [belastingambtenaar] heeft gevraagd om meer tijd teneinde de gevraagde administratie te verschaffen. In dat kader heeft hij contactgegevens uitgewisseld en op een later moment foto’s en andere documenten aan belastingambtenaar [belastingambtenaar] gegeven, aldus de verdachte. Op het moment dat belastingambtenaar [belastingambtenaar] voor de laatste maal bij [besloten vennootschap] B.V. op controlebezoek kwam, durfde de verdachte niets te zeggen en had hij niets te zeggen, omdat volgens de verdachte medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] de lakens binnen [besloten vennootschap] B.V. uitdeelden. Het hof begrijpt dat de verdachte hiermee kennelijk heeft willen betogen dat hij zich niet schuldig heeft gemaakt aan het onder feit 2 tenlastegelegde, reden waarom hij daarvan zou moeten worden vrijgesproken.

Het hof overweegt dienaangaande als volgt.1

Uit een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel volgt dat [besloten vennootschap] B.V. is opgericht op 8 juli 2015 en dat de verdachte met ingang van diezelfde datum als bestuurder is ingeschreven. De functietitel van de verdachte was directeur en hij was alleen/zelfstandig bevoegd om rechtshandelingen te verrichten. Als vestigingsadres was sinds 4 augustus 2015 het adres [vestigingsadres] ingeschreven.2

Uit de ambtsedige verklaring van controlerend belastingambtenaar [belastingambtenaar] komt naar voren dat in de periode tussen 19 oktober 2015 en 17 februari 2016 een boekenonderzoek is ingesteld bij [besloten vennootschap] B.V. Dat onderzoek is per brief van 20 oktober 2015 aangekondigd. In die brief is onder meer vermeld dat het doel van het bedrijfsbezoek was het verkrijgen van informatie over financiële en overige vastleggingen in de administratie. Het eerste bedrijfsbezoek vond plaats op 28 oktober 2015. Toen gaf de verdachte te kennen dat alles wat er aan administratie was zou liggen bij [administratiekantoor] in Amsterdam, met boekhouder [boekhouder] als contactpersoon. Ondanks daartoe strekkende verzoeken op respectievelijk 28 oktober 2015 en 2 november 2015 werd [belastingambtenaar] niet teruggebeld door [boekhouder] . Op 3 november 2015 is de verdachte daarom per e-mail verzocht om [belastingambtenaar] terug te bellen en om hem de grootboekkaarten en inkoopfacturen toe te zenden. Daarop heeft [belastingambtenaar] echter niets ontvangen. Op 9 november 2015 is door de Belastingdienst wederom een bezoek gebracht aan [besloten vennootschap] B.V., waarbij aan de verdachte een brief werd uitgereikt, waarin hem is gevraagd bankafschriften te tonen. De verdachte verklaarde daarop dat hij eerst met zijn adviseur wilde overleggen. De verdachte is uitgelegd dat de zakelijke bankrekening en de zakelijke e-mailberichten deel uitmaken van de administratie en dat deze verplicht overgelegd dienden te worden. De verdachte weigerde desondanks om in te loggen op de zakelijke bankrekening en om de zakelijke e-mails te tonen. De inlogcodes zouden volgens de verdachte niet op het kantoor aanwezig zijn. De verdachte verklaarde verder dat hij met adviseur [boekhouder] contact zou gaan opnemen over de aan te leveren onderdelen van de administratie. Vervolgens is er op 9 december 2015 telefonisch contact geweest tussen de controlerend belastingambtenaar en de verdachte. Tijdens dat telefoongesprek gaf de verdachte te kennen dat hij te ziek was geweest om met zijn adviseur contact op te nemen. Afgesproken werd dat er op 17 december 2015 een vervolg zou plaatsvinden. Bij brief en e-mail van 11 december 2015 is door de Belastingdienst aan [besloten vennootschap] B.V. een vervolg van het boekenonderzoek aangekondigd. Bij dat schrijven werd eveneens wederom gevraagd om inzage in de e-mailbestanden, bankafschriften, inkoopfacturen, verklaringen over bepaalde inkopen en verkoopfacturen. Op 16 december 2015 liet de verdachte telefonisch weten dat hij het te druk had voor de geplande afspraak van 17 december 2015. Een nieuw gemaakte afspraak op 11 januari 2016 is uiteindelijk nooit doorgegaan.3

Ten overstaan van de rechtbank heeft de verdachte verklaard dat hij op 28 oktober 2015, toen belastingambtenaar [belastingambtenaar] voor het eerst op bedrijfsbezoek kwam, met [medeverdachte 3] in de winkel van [besloten vennootschap] B.V. was en dat de belastingambtenaar toen vragen stelde. Hij vroeg om papieren, zoals bankafschriften, waar de verdachte naar eigen zeggen niet over beschikte. In november 2015 kwam de Belastingdienst voor de tweede keer langs, onaangekondigd. De belastingcontroleur zei tegen de verdachte dat hij de volgende keer alle papieren wilde ontvangen.4

Het hof stelt op grond van het voorgaande vast dat [besloten vennootschap] B.V., die ex artikel 47 van de Algemene wet inzake rijksbelasting gehouden was aan de fiscus in het kader van de belastingheffing desgevraagd boeken, bescheiden en andere gegevensdragers of de inhoud daarvan te verstrekken, heeft nagelaten zulks te doen. De verdachte was in naam bestuurder van de vennootschap en onderhield tevens het contact (ook ter plaatse) met de controlerend belastingambtenaar. Door telkens te weigeren dan wel na te laten de administratie te verstrekken heeft de verdachte naar het oordeel van het hof als feitelijk leidinggever actief bijgedragen aan de tenlastegelegde verboden gedraging. De weigering dan wel het nalaten om de gevraagde gegevens te verstrekken kan naar ’s hofs oordeel naar zijn aard en uiterlijke verschijningsvorm bezwaarlijk anders worden opgevat dan als opzettelijk te zijn gedaan. Die gedraging is voorts naar haar aard en in het algemeen geschikt om teweeg te brengen dat onvoldoende belasting wordt geheven, aangezien zonder het onder ogen krijgen van de gevraagde administratie het boekenonderzoek door de Belastingdienst feitelijk onmogelijk wordt gemaakt, waardoor evenmin de juistheid van de aangiften omzetbelasting kan worden onderzocht.

Het verweer van de verdachte, inhoudende dat hij ‘op een later moment’ enkele foto’s en documenten aan de Belastingdienst heeft gegeven, kan hem – wat daar ook van zij – niet baten, aangezien daarmee nog niet was voldaan aan de op [besloten vennootschap] B.V. rustende wettelijke plicht om desgevraagd administratieve bescheiden te verstrekken. Het betoog van de verdachte dat hij ‘niets’ tegen de belastingambtenaar durfde te zeggen omdat hij, zo begrijpt het hof de verdachte, onder enige druk van medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] stond, dwingt evenmin tot een ander oordeel, reeds niet omdat het hof van een dergelijke druk – die zou maken dat de verdachte geen gevolg kon geven aan hetgeen hem door de belastingambtenaar werd gevraagd – op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet is gebleken, zodat het verweer in zoverre feitelijke grondslag mist.

Resumerend acht het hof aldus, op grond van het vorenoverwogene en de gebezigde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat [besloten vennootschap] B.V. het onder feit 2 primair tenlastegelegde heeft begaan, waaraan de verdachte feitelijke leiding heeft gegeven.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde van het onder feit 2 primair tenlastegelegde wordt als volgt gekwalificeerd:

ingevolge de belastingwet verplicht zijnde tot het voor raadpleging beschikbaar stellen van boeken, bescheiden, andere gegevensdragers of de inhoud daarvan, en deze opzettelijk niet voor dit doel beschikbaar stellen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.

Strafbaarheid van de verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.

Op te leggen straf

Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.

Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich als feitelijk leidinggever schuldig heeft gemaakt aan het door [besloten vennootschap] B.V. opzettelijk niet voor raadpleging aan de Belastingdienst ter beschikking stellen van boeken, bescheiden, andere gegevensdragers of de inhoud daarvan. In het kader van een bij [besloten vennootschap] B.V. ingesteld boekenonderzoek door de Belastingdienst, is de verdachte als bestuurder van de vennootschap meermaals verzocht om de administratie ter beschikking te stellen. De verdachte heeft daar echter geen gevolg aan gegeven. Dat is een kwalijke zaak, aangezien de inlichtingenplicht van artikel 47 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen beoogt de fiscus in staat te stellen om zijn controlerende taak naar behoren uit te oefenen en de juiste belastingaanslagen op te leggen, dan wel de juistheid van reeds gedane aangiften te onderzoeken.

Fiscale fraude kan leiden tot verdere verzwaring van de belastingdruk voor andere belastingplichtigen. Handelingen als van de verdachte dragen bij aan de ondermijning van de belastingmoraal. Indien fiscale fraude onbestraft blijft, kan dit ertoe leiden dat ook het normbesef vervaagt onder belastingplichtigen die wel aan hun fiscale verplichtingen voldoen. Het hof rekent het de verdachte dan ook aan dat hij heeft gehandeld zoals bewezen is verklaard.

Het hof heeft eveneens acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 8 oktober 2021, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder onherroepelijk voor strafbare feiten is veroordeeld.

Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. Ten overstaan van het hof heeft de verdachte naar voren gebracht dat hij werkzaam is als meubelmaker, dat hij een vast dienstverband in het vooruitzicht heeft, dat hij schuldenvrij is, dat hij een vriendin heeft en dat hij woonachtig is in een huurappartement.

Alles afwegende acht het hof oplegging van een taakstraf voor de duur van 80 uren subsidiair 40 dagen hechtenis, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht overeenkomstig de maatstaf van 2 uren per in verzekering doorgebrachte dag, passend en geboden.

Met betrekking tot het procesverloop in deze zaak stelt het hof vast dat de redelijke termijn waarbinnen deze strafzaak had moet worden berecht, te weten in elke feitelijke aanleg binnen 2 jaren, in de fase van eerste aanleg met bijna 9 maanden en in hoger beroep met ruim 14 maanden is overschreden. Van bijzondere omstandigheden die deze termijnoverschrijdingen rechtvaardigen is het hof niet gebleken. Gelet op omvang van de op te leggen taakstraf ziet het hof evenwel geen aanleiding om tot strafmatiging over te gaan, maar zal het hof volstaan met de enkele constatering dat bij de strafvervolging van de verdachte sprake is geweest van een schending van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM.

Beslag

Tijdens het vooronderzoek zijn diverse goederen strafrechtelijk in beslag genomen.

Nu er geen strafvorderlijk belang meer is bij handhaving van het beslag op de aan dit arrest aangehechte beslaglijst vermelde voorwerpen onder de beslagnummers 31098, 31099, 31103, 31093, 31094 en 31101, zal het hof de teruggave daarvan gelasten aan de verdachte, als zijnde de redelijkerwijs als rechthebbende van die goederen aan te merken persoon.

Met betrekking tot de overige tijdens het vooronderzoek inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten de op de aan dit arrest aangehechte beslaglijst vermelde voorwerpen onder de beslagnummers 30537, 30541, 30555, 30556, 30557, 30558, tweemaal 30559, 30601, 30602, 30604, 30605, 30606, 31096 en 31097, is telkens voor het hof niet genoegzaam komen vast te staan wie in juridische zin als rechthebbende kan worden aangemerkt. Het hof zal daarom hierna de bewaring daarvan ten behoeve van de rechthebbende gelasten.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d en 51 van het Wetboek van Strafrecht, alsmede de artikelen 47, 68 en 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, zoals deze luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:

vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:

verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder feit 1 primair, feit 1 subsidiair, feit 3 primair en feit 3 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;

verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder feit 2 primair tenlastegelegde heeft begaan;

verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt hem daarvan vrij;

verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;

veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 40 (veertig) dagen hechtenis;

beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;

gelast de teruggave aan de verdachte van de inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten de goederen onder de beslagnummers 31098, 31099, 31103, 31093, 31094 en 31101 als vermeld op de aan dit arrest gehechte beslaglijst;

gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van de inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten de goederen onder de beslagnummers 30537, 30541, 30555, 30556, 30557, 30558, tweemaal 30559, 30601, 30602, 30604, 30605, 30606, 31096 en 31097 als vermeld op de aan dit arrest gehechte beslaglijst.

Aldus gewezen door:

mr. drs. P. Fortuin, voorzitter,

mr. J. Platschorre en mr. A.C. Bosch, raadsheren,

in tegenwoordigheid van mr. lic. J.N. van Veen en mr. A.S. van Middelkoop, griffiers,

en op 21 december 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Mr. drs. Fortuin en mr. Bosch voornoemd zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.