Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 26-02-2021, ECLI:NL:GHSHE:2021:605, 20/00245-GHK

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 26-02-2021, ECLI:NL:GHSHE:2021:605, 20/00245-GHK

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
26 februari 2021
Datum publicatie
11 maart 2021
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2021:605
Zaaknummer
20/00245-GHK
Relevante informatie
Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-08-2023 tot 01-01-2024] art. 8:29

Inhoudsindicatie

De inspecteur verzoekt om geheimhouding van controlegrenzen op grond van gewichtige redenen (controle strategie) als bedoeld in artikel 8:29 Awb. Belanghebbende stemt op de voet van artikel 8:29, vijfde lid Awb ermee in dat de kennisneming van het ongeschoonde document wordt beperkt tot de hoofdkamer die de zaak inhoudelijk zal beslissen (beperkte kennisneming) en dat hijzelf slechts kennis neemt van het geschoonde document. De inspecteur heeft verzocht de hoofdkamer die de zaak inhoudelijk zal beslissen ook alleen kennis te laten nemen van het geschoonde document (geheimhouding), maar hij wordt door de geheimhoudingskamer verzocht in te stemmen met kennisneming door de hoofdkamer die de zaak inhoudelijk zal beslissen van het ongeschoonde document (beperkte kennisneming).

Uitspraak

Team belastingrecht

Enkelvoudige belastingkamer, optredende, en hierna aangeduid, als ‘geheimhoudingskamer’

Kenmerk: 20/00245-GHK

Tussenuitspraak op grond van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) in het hoger beroep van

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 20 februari 2020, met de nummers BRE 19/1530 (jaar 2014) en 19/1531 (jaar 2015)

(hierna: de rechtbank-uitspraak),

in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Belanghebbende heeft in zijn aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over 2014 (hierna: IB/PVV 2014) een bedrag aan onderhoudskosten rijksmonumentenpanden opgenomen, hetgeen heeft geleid tot een aftrekpost. De definitieve aanslag IB/PVV 2014 is opgelegd conform de door belanghebbende ingediende aangifte.

1.2.

De inspecteur heeft een navorderingsaanslag IB/PVV 2014 aan belanghebbende opgelegd.1

1.3.

De inspecteur heeft het daartegen door belanghebbende gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft beroep ingesteld. De rechtbank heeft de beroepen over de jaren 2014 en 2015 gelijktijdig behandeld en heeft voor het jaar 2014 (voor zover hier van belang):

- het beroep gegrond verklaard,

- de uitspraak op bezwaar inzake de navorderingsaanslag vernietigd,

- de navorderingsaanslag verminderd.

1.5.

Belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld tegen de rechtbank-uitspraak over de IB/PVV 2014 (BRE 19/1530).

1.6.

In hoger beroep is in geschil of de inspecteur op grond van artikel 16 van de Algemene Wet inzake Rijksbelastingen kon navorderen wegens het ten onrechte door belanghebbende in aftrek brengen van (een deel van) de kosten in zijn aangifte. Belanghebbende stelt dat sprake is van een ambtelijk verzuim, dat navordering in de weg staat. De definitieve aanslag had niet zonder vragen van de inspecteur opgelegd mogen worden, nu er vanaf 2015 vragen waren gerezen over het aangiftegedrag van het kantoor van de gemachtigde van belanghebbende.

1.7.

In het kader van het onderzoek naar het kantoor van de gemachtigde van belanghebbende, heeft de regiocoördinator systeemfraude IH, de heer [A] , een ambtsedige verklaring opgesteld waarin hij de onderzoekswerkzaamheden heeft omschreven.

In deze verklaring zijn de bedragen opgenomen waarboven de aftrekposten moesten uitkomen om nader onderzocht te worden door de inspecteur (de ondergrenzen). De inspecteur heeft deze ondergrenzen weggelakt met een beroep op geheimhouding (onder verwijzing naar artikel 8:29 van de Awb). Als gewichtige reden voor geheimhouding heeft de inspecteur aangevoerd dat de ondergrenzen deel uitmaken van de controlestrategie.

1.8.

Belanghebbende en het hof hebben kennis genomen van het verweerschrift en de geschoonde ambtsedige verklaring van [A] .2 De ongeschoonde versie van de verklaring is in een afzonderlijke gesloten envelop aan de geheimhoudingskamer gestuurd.

1.9.

Gelet op het voorgaande is de hoger beroepszaak in handen gesteld van de geheimhoudingskamer.

1.10.

De geheimhoudingskamer heeft aan belanghebbende bij brief van 20 juli 2020 verzocht om te reageren op het verzoek om geheimhouding van de inspecteur van de in de verklaring van [A] genoemde bedragen (de ondergrenzen).

1.11.

Belanghebbende heeft bij brief van 4 september 2020, gericht aan het hof, geantwoord er geen bezwaar tegen te hebben dat het hof kennis krijgt van de ongeschoonde ambtsedige verklaring.

1.12.

De geheimhoudingskamer heeft een tweede brief3aan belanghebbende gestuurd met de volgende inhoud:

‘In uw brief van 4 september 2020 in de zaak van [belanghebbende] (20/00245-GHK) heeft u het volgende aangegeven t.a.v. een verklaring die de inspecteur (deels) geheim wil houden:

“Ondergetekende heeft er geen bezwaar tegen dat u kennis krijgt van de ongeschoonde ambtsedige verklaring”.

Ik begrijp uit uw brief dat u aan de kamer van het hof die de zaak inhoudelijk behandelt,

toestemming geeft om de ongeschoonde verklaring in haar oordeel te betrekken (zie artikel 8:29, lid 5, van de Algemene wet bestuursrecht). U geeft in uw brief niet aan of belanghebbende genoegen neemt met de reeds ontvangen geschoonde verklaring of dat belanghebbende zich verzet tegen geheimhouding van (delen van) de verklaring. Als dat laatste het geval is, ontvang ik graag binnen vier weken uw motivering waarom geheimhouding van (delen van) de verklaring niet terecht is. Als ik uiterlijk vier weken na verzending van deze brief geen reactie van u heb ontvangen, ga ik er van uit dat u de (gedeeltelijke) geheimhouding van de verklaring voor belanghebbende niet bestrijdt en dat de zaak verder inhoudelijk kan worden behandeld.’

1.13.

Belanghebbende heeft niet meer gereageerd op deze brief van de geheimhoudingskamer.

1.14.

De door partijen ingediende stukken zijn in afschrift aan de wederpartij verstrekt. Dit geldt niet voor de aan de geheimhoudingskamer (in een gesloten envelop) gerichte (ongeschoonde) verklaring van [A] , ten aanzien waarvan om geheimhouding is verzocht.

2 Verzoek

Het verzoek van de inspecteur betreft de vraag of de aan de geheimhoudingskamer overgelegde verklaring op grond van gewichtige redenen als bedoeld in artikel 8:29 van de Awb deels geschoond mag blijven voor belanghebbende (voor wat betreft de in de verklaring genoemde ondergrenzen).

3 Beoordeling van het verzoek

3.1.

De geheimhoudingskamer heeft belanghebbende bij brief van 21 september 2020 gevraagd of hetgeen in zijn brief van 4 september 2020 staat betekent dat belanghebbende instemt met beperkte kennisneming.

3.2.

Het verschil tussen het honoreren van een verzoek om beperking van kennisneming en het honoreren van een verzoek om geheimhouding is als volgt:

a. Geheimhouding: (delen van de) stukken mogen door de inspecteur worden onthouden aan de rechter die in de hoofdzaak beslist en aan belanghebbende; zowel de rechter die in de hoofdzaak beslist als belanghebbende nemen geen kennis van deze (delen van) stukken en deze blijven bij de beslissing van de hoofdzaak geheel buiten beschouwing.

b. Beperking kennisneming: de (delen van de) stukken komen wel ter beschikking van de rechter die in de hoofdzaak beslist, maar belanghebbende kan geen kennis nemen van deze (delen van) stukken: de kennisneming is beperkt tot de rechter die in de hoofdzaak beslist.

3.3.

In art. 8:29, lid 5, van de Awb is bepaald, dat variant b alleen is toegestaan met toestemming van de belastingplichtige. Belanghebbende heeft deze toestemming, naar het oordeel van de geheimhoudingskamer, gegeven door de inhoud van zijn brief van 4 september 2020 en het nalaten te reageren op de tweede brief van de geheimhoudingskamer, waarin de geheimhoudingskamer beschrijft dat zij de brief van 4 september 2020 zo heeft begrepen dat belanghebbende aan de kamer van het hof die de zaak inhoudelijk behandelt (hierna: de hoofdkamer) toestemming geeft om de ongeschoonde verklaring in haar oordeel te betrekken (zie artikel 8:29, lid 5, van de Awb).

3.4.

Belanghebbende beschikt over een geschoonde versie van de verklaring van [A] en neemt daar genoegen mee. Belanghebbende stemt er verder mee in dat de hoofdkamer mag kennisnemen van de ongeschoonde variant van deze verklaring (en belanghebbende niet). Belanghebbende stemt dus in met beperkte kennisneming.

3.5.

Dit laat onverlet dat uit artikel 8:29, vijfde lid, eerste volzin van de Awb volgt dat de geheimhoudingskamer moet beoordelen of de inspecteur zich terecht beroept op gewichtige redenen voor het schonen van de ondergrenzen. Na kennisneming van het ongeschoonde stuk (en het hele dossier) is de geheimhoudingskamer van oordeel dat de ondergrenzen op grond van controlestrategische redenen mogen worden geschoond.

3.6.

Omdat de inspecteur niet heeft medegedeeld, dat de hoofdkamer wel kennis mag nemen van het ongeschoonde stuk, maar zich wel heeft beroepen op geheimhouding, is het voor de geheimhoudingskamer niet duidelijk of de inspecteur er (ook) mee instemt dat de hoofdkamer wel kennis zal nemen van het ongeschoonde stuk (de kennisneming wordt beperkt tot de hoofdkamer). De geheimhoudingskamer verzoekt4 de inspecteur om naar aanleiding van deze tussenuitspraak aan te geven of hij er ook mee instemt dat de ongeschoonde versie van de verklaring van [A] ter beschikking komt van de hoofdkamer (maar niet ter beschikking van belanghebbende)5 of dat de ongeschoonde verklaring zowel voor belanghebbende als voor de hoofdkamer geheim moet worden gehouden.6

3.7.

Als de inspecteur niet alsnog toestemming verleent voor de beperkte kennisneming zal de geheimhoudingskamer het ongeschoonde stuk niet ter beschikking stellen aan de hoofdkamer. Als de inspecteur deze toestemming wel verleent zal de geheimhoudingskamer om praktische redenen het aan de geheimhoudingskamer overgelegde ongeschoonde stuk niet (meteen) bij het dossier voegen, maar dat voor de hoofdkamer op verzoek beschikbaar stellen (dit om te voorkomen dat het ongeschoonde stuk per abuis toch naar belanghebbende wordt doorgezonden).

4 Beslissing