Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 26-02-2021, ECLI:NL:GHSHE:2021:606, 20/00018 t/m 20/00022

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 26-02-2021, ECLI:NL:GHSHE:2021:606, 20/00018 t/m 20/00022

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
26 februari 2021
Datum publicatie
11 maart 2021
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2021:606
Formele relaties
Zaaknummer
20/00018 t/m 20/00022
Relevante informatie
Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-01-2024] art. 16

Inhoudsindicatie

Belanghebbende heeft contante stortingen ontvangen die hij niet heeft aangegeven. Belanghebbende heeft onvoldoende verklaring gegeven voor de stortingen. Het hof stelt vast dat de vereiste aangiften IB/PVV niet zijn gedaan en dat de - met omkering van de bewijslast - opgelegde aanslagen niet te hoog zijn. Ten aanzien van de aan belanghebbende opgelegde navorderingsaanslag oordeelt het hof dat deze op grond van artikel 16 AWR terecht is opgelegd. Nu er sprake is van opzet van belanghebbende is ook de vergrijpboete terecht opgelegd. Gelet op ECLI:NL:HR:2008:BC1962 wordt de boete gematigd met 15%.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Nummers: 20/00018 t/m 20/00022

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] te [woonplaats] ,

hierna: belanghebbende,

en het incidentele hoger beroep van

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de inspecteur,

tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 20 november 2019, nummer BRE 18/228 t/m 18/232, in het geding tussen

belanghebbende en de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende de volgende aanslagen opgelegd:

- Een navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) over het jaar 2008 berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 64.290, waarbij de inspecteur een over het jaar 2008 verleende verliesverrekening van € 18.930 heeft gecorrigeerd (aanslagnummer [aanslagnummer] H.87, dagtekening 24 december 2016).

- Een navorderingsaanslag IB/PVV over het jaar 2011 berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 49.190 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 289, met daarbij een beschikking heffingsrente van € 2.672 en een boetebeschikking van € 7.788 (aanslagnummer: [aanslagnummer] H.17.01, dagtekening 24 december 2016).

- Een navorderingsaanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (hierna: Zvw) over het jaar 2011 berekend naar een bijdrage-inkomen van € 33.427, met daarbij een beschikking heffingsrente van € 322 (aanslagnummer: [aanslagnummer] W.17.01.4, dagtekening 17 december 2016).

- Een aanslag IB/PVV over het jaar 2012 berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 22.450, met daarbij een beschikking belastingrente van € 561 (aanslagnummer: [aanslagnummer] H.26.01, dagtekening 31 december 2016).

- Een aanslag Zvw over het jaar 2012 berekend naar een bijdrage-inkomen van € 26.390, met daarbij een beschikking belastingrente van € 180 (aanslagnummer: [aanslagnummer] W.26.01.4, dagtekening 31 december 2016).

1.2.

Belanghebbende heeft tegen de in 1.1 vermelde (navorderings)aanslagen bezwaar gemaakt.

1.3.

De inspecteur heeft bij zijn uitspraken op bezwaar de (navorderings)aanslagen, de boete en rentebeschikkingen gehandhaafd.

1.4.

Belanghebbende heeft beroep ingesteld bij de rechtbank.

1.5.

De rechtbank heeft de boete bij de navorderingsaanslag IB/PVV over 2011 tot € 3.504 verminderd en heeft de beroepen voor het overige ongegrond verklaard.

1.6.

Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.7.

De inspecteur heeft incidenteel hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank. Belanghebbende heeft schriftelijk gereageerd op het incidentele hoger beroep.

1.8.

Belanghebbende heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn doorgestuurd naar de inspecteur.

1.9.

De zitting heeft plaatsgevonden op 28 oktober 2020 in ’s-Hertogenbosch, waarbij één van de leden van het hof via een digitale beeldschermverbinding heeft deelgenomen. Belanghebbende is fysiek ter zitting verschenen, bijgestaan door [A] . De gemachtigde van belanghebbende, [gemachtigde] , heeft via een digitale beeldschermverbinding deelgenomen aan de zitting. Namens de inspecteur hebben [inspecteur 1] en [inspecteur 2] via een digitale beeldschermverbinding deelgenomen aan de zitting.

1.10.

Belanghebbende heeft vóór de zitting een pleitnota toegezonden aan het hof. De griffier heeft deze pleitnota doorgestuurd naar de inspecteur. Deze pleitnota wordt geacht ter zitting te zijn voorgelezen.

1.11.

Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

1.12.

Het hof heeft het onderzoek bij brieven van 11 november 2020 heropend en het vooronderzoek hervat. Het hof heeft partijen verzocht schriftelijk inlichtingen te geven. Partijen hebben aan dit verzoek voldaan.

1.13.

Het hof heeft vervolgens bepaald dat een nadere zitting achterwege kan blijven. Geen van partijen heeft – na navraag door het hof – verklaard gebruik te willen maken van hun recht om op een nadere zitting te worden gehoord. Het hof heeft partijen daarna schriftelijk medegedeeld dat het onderzoek is gesloten.

2 Feiten

Pand en huurders

2.1.

Belanghebbende is eigenaar van een pand gelegen aan de [adres 1] 46 tot en met 48 in [woonplaats] (hierna: het pand). De bovenverdieping van het pand bestaat uit negen kamers.

2.2.

Op 11 november 2010 is door de gemeente [woonplaats] een onderzoek ingesteld naar de woonsituatie in het pand. Uit dit onderzoek is gebleken dat belanghebbende de kamers van het pand illegaal verhuurde.

2.3.

Op 1 januari 2011 hebben 10 personen in het pand een koolmonoxidevergiftiging opgelopen. Naar aanleiding daarvan is het pand van 2 tot en met 10 januari 2011 op last van de gemeente verzegeld geweest. Aan belanghebbende is een bestuursdwangbeschikking gegeven waarin werd bepaald dat hij niet opnieuw mocht gaan verhuren voordat hij maatregelen had getroffen om een veilig gebruik te kunnen waarborgen. Daarnaast werd aan hem een last onder dwangsom opgelegd van € 10.000, die hij verschuldigd zou worden indien hij het pand in strijd met de geldende voorschriften weer zou gaan verhuren.

2.4.

Op 7 juli 2011 is, door medewerkers van de Veiligheidsregio Brabant-Zuidoost afdeling Toezicht en handhaving [woonplaats] , een controle uitgevoerd in het pand. Het controlerapport vermeldt: ‘Pand is nog steeds onder verbouwing, er is geen sprake van bewoning’.

2.5.

Op 23 oktober 2013 heeft belanghebbende aangifte gedaan bij de politie van een (koper)diefstal in het pand. Uit het proces-verbaal blijkt dat deze diefstal ergens tussen 1 januari 2011 en 1 januari 2013 heeft plaatsgevonden. Het proces-verbaal van de aangifte omvat, voor zover hier van belang, de volgende verklaring van belanghebbende:

‘Ik ben eigenaar van het pand aan de [adres 1] 46 te [woonplaats] . Hierbij doe ik aangifte van een gekwal. diefstal uit dit gebouw. Het pand bevindt zich niet nabij een openbaar vervoer halte.

Bijzonderheden van het pand:

Leegstaand gebouw. Beneden een café wat leegstond en boven kamerverhuur, wat eveneens leegstond ten tijde van de diefstal. (…)’

2.6.

Belanghebbende is op 11 juli 2017 gehoord door medewerkers van de Belastingdienst naar aanleiding van de tegen de navorderingsaanslag 2011 en aanslag 2012 gemaakte bezwaren. Tijdens dit hoorgesprek heeft belanghebbende verklaard dat hij kamers verhuurde aan buitenlanders (Bulgaren, Polen en Somaliërs) en dat de verhuur plaatsvond zonder huurcontracten, tegen contante betaling. Belanghebbende verklaarde verder dat er geen bewijsstukken van de verhuur waren.

2.7.

Bij e-mail van 19 september 2017 heeft de projectleider Veiligheid van de gemeente [woonplaats] aan belanghebbendes advocaat verklaard:

‘Uitsluitsel over de exact data van de periode waarbinnen de woning op last van de gemeente [woonplaats] gesloten was, is niet meer te geven. Uit een interne mailwisseling valt nog wel op te maken dat uw cliënt in februari 2013 contact opneemt, kennelijk omdat het pand nog altijd leegstaat en hij de kamerverhuur wil laten hervatten. Daarna vinden er controles plaats en wordt het pand weer bewoond. We leiden dit tevens af uit de Basisregistratie personen (BRP, voorheen GBA): In de periode van januari 2011 tot maart 2013 heeft er niemand ingeschreven gestaan.’

2.8.

Belanghebbende heeft een uitdraai uit de gemeentelijke basisadministratie van de gemeente [woonplaats] overgelegd, waaruit blijkt dat in 2009, 2010 en 2011 twaalf personen, ieder gedurende een deel van deze periode, ingeschreven stonden in deze gemeente. Uit de uitdraai volgt niet dat de personen op het adres van het pand van belanghebbende waren ingeschreven.

2.9.

Belanghebbende heeft drie verklaringen ingebracht, van [B] , [C] en [D] , waarin genoemde personen verklaren gedurende (een deel van) de jaren 2011 en 2012 een woonruimte te hebben gehuurd aan de [adres 2] 46 te [woonplaats] en dat zij huur betaalden aan de huisbaas. Het gaat om handgeschreven verklaringen in de Bulgaarse taal. De verklaringen zijn vertaald en uitgetypt door een vertaalbureau. Twee van de drie handgeschreven verklaringen zijn identiek. In de Nederlandse vertaling van de verklaring van [B] zijn bedragen en data opgenomen die niet overeenstemmen met die in de Bulgaarse tekst.

Aangiften, aanslagen, onderzoek en navorderingsaanslagen

2.10.

Belanghebbende heeft, na daartoe te zijn uitgenodigd, aangiften IB/PVV en Zvw over 2011 en 2012 ingediend. In zijn aangifte 2011 heeft hij een belastbaar inkomen uit werk en woning aangegeven van € 18.930 negatief en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 289. In zijn aangifte 2012 heeft hij een belastbaar inkomen uit werk en woning, tevens verzamelinkomen, aangegeven van € 16.100 negatief.

2.11.

De voorlopige en definitieve aanslag IB/PVV 2011 en de voorlopige aanslag IB/PVV voor 2012 zijn overeenkomstig belanghebbendes aangiften opgelegd. Dit geldt ook voor de aanslag Zvw over 2011. In de definitieve aanslag IB/PVV voor 2012 is een belastbaar inkomen uit werk en woning (en daarmee een verzamelinkomen) van € 22.450 in aanmerking genomen, in afwijking van belanghebbendes aangifte. In de definitieve aanslag Zvw 2012 zijn inkomsten uit overige werkzaamheden van € 38.550 in aanmerking genomen.

2.12.

Met betrekking tot, onder andere, de aangiften IB/PVV, is bij belanghebbende een boekenonderzoek ingesteld. Dit boekenonderzoek is aangekondigd bij brief van 7 januari 2014. De reikwijdte van het boekenonderzoek is bij brief van 15 september 2015 voor de IB/PVV uitgebreid tot de jaren 2010 tot en met 2013. In het kader van het boekenonderzoek is aan belanghebbende diverse keren gevraagd om bewijsstukken van de ontvangst van de huurinkomsten.1

2.13.

Uit het boekenonderzoek is gebleken dat belanghebbende in 2011 een bedrag van € 68.120 aan contanten op zijn bankrekening heeft gestort en in 2012 een bedrag van € 38.550. Beide bedragen zijn niet in de aangiften IB/PVV/Zvw (als inkomen) verantwoord.

2.14.

Bij brief van 18 juli 2016 heeft de inspecteur aan belanghebbende meegedeeld dat hij heeft geconstateerd dat in de jaren 2010 tot en met 2013 regelmatig stortingen hebben plaatsgevonden, te weten:

Jaar Stortingen

2010 € 53.430

2011 € 68.120

2012 € 38.550

2013 € 20.880

2.15.

In voormelde brief is verder vermeld:

‘Wij hebben u naar de herkomst van deze stortingen gevraagd.

U verklaarde op dd. 18 april mondeling dat de contante stortingen worden voldaan uit genoten huurinkomsten. Vervolgens verklaarde u op dd. 19 mei jl. dat de contante stortingen konden plaatsvinden als gevolg van een in 2007 ontvangen erfenis, die contant is opgenomen en vervolgens vanaf het jaar 2010 in wisselende kleine bedragen is teruggestort’

2.16.

Vanwege het uitblijven van een reactie, heeft de inspecteur de contante stortingen aangemerkt als resultaat uit overige werkzaamheden en als zodanig in de heffing IB/PVV/Zvw over 2011 en 2012 betrokken. Naar aanleiding hiervan zijn aan belanghebbende navorderingsaanslagen IB/PVV en Zvw 2011 opgelegd en is bij het opleggen van de aanslagen IB/PVV en Zvw 2012 afgeweken van de door belanghebbende ingediende aangifte (zie 2.10 en 2.11). Ook is de eerdere verrekening van het vastgestelde verlies uit 2011 van € 18.930 met inkomen uit 2008, met de navorderingsaanslag IB/PVV 2008 gecorrigeerd.

2.17.

De inspecteur heeft voor het jaar 2011 bij de navorderingsaanslag een vergrijpboete van 50% (€ 7.788) opgelegd. Het opleggen van deze boete is aangekondigd in het rapport van het boekenonderzoek van 29 november 2016.

3 Geschil en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

I. Heeft belanghebbende over de jaren 2011 en 2012 de vereiste aangiften IB/PVV gedaan en zijn de aanslagen tot het juiste bedrag opgelegd (met omkering van de bewijslast)?

II. Mocht de inspecteur de navorderingsaanslag over het jaar 2011 op grond van artikel 16 Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) opleggen?

III. Is aan belanghebbende over het jaar 2011 terecht en tot het juiste bedrag een boete

opgelegd?

3.2.

Belanghebbende concludeert tot (volledige) gegrondverklaring van het (hoger) beroep, vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en de uitspraken op bezwaar, en tot vernietiging dan wel vermindering van de (navorderings)aanslagen. Belanghebbende concludeert ook dat de boete moet vervallen.

De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het (hoger) beroep en vernietiging van de uitspraak van de rechtbank voor wat betreft de vermindering van de boete.

4 Gronden

5 Beslissing