Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 19-02-2021, ECLI:NL:GHSHE:2021:617, 19/00639 tot en met 19/00642

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 19-02-2021, ECLI:NL:GHSHE:2021:617, 19/00639 tot en met 19/00642

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
19 februari 2021
Datum publicatie
10 maart 2021
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2021:617
Formele relaties
Zaaknummer
19/00639 tot en met 19/00642

Inhoudsindicatie

BPM. Diverse formele stellingen van belanghebbende, onder meer over de hoogte van het gegeven griffierecht, de hoogte van de immateriële schadevergoeding en de proceskostenvergoeding, worden ongegrond verklaard. Incidenteel hoger beroep inspecteur slaagt. De rechtbank heeft, ten onrechte, een immateriële schadevergoeding toegekend. Partijen waren het erover eens dat de uitspraak op bezwaar juist was. De spanning en frustratie is beëindigd op het moment dat uitspraak op bezwaar is gedaan. Het hof veroordeelt belanghebbende, wegens kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht, tot vergoeding van de proceskosten voor het geding bij de rechtbank aan de zijde van de inspecteur.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Nummers: 19/00639 tot en met 19/00642

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

gevestigd in [vestigingsplaats] ,

hierna: belanghebbende,

en het incidentele hoger beroep van

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de inspecteur,

tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 2 oktober 2019, nummers BRE 18/6454 en 19/1010 tot en met 19/1012, in het geding tussen belanghebbende en de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Belanghebbende heeft met betrekking tot het tijdvak maart 2017 aangifte BPM gedaan en het op aangifte verschuldigde BPM-bedrag voldaan.

1.2.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de voldoening op eigen aangifte.

1.3.

De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.5.

Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.6.

Bij brief met dagtekening 14 januari 2021 heeft belanghebbende een verzoek tot wraking van de raadsheren T.A. Gladpootjes en L.B.M. Klein Tank ingediend. Dit verzoek is op diezelfde dag niet-ontvankelijk verklaard door de wrakingskamer (registratienummer 200.288.293/01).

1.7.

De inspecteur heeft incidenteel hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank. Belanghebbende heeft schriftelijk gereageerd op het incidentele hoger beroep..

1.8.

Belanghebbende heeft voor de zitting een pleitnota toegezonden aan het hof. De griffier heeft deze pleitnota doorgestuurd naar de inspecteur. Deze pleitnota wordt, met instemming van partijen, geacht ter zitting te zijn voorgelezen.

1.9.

De zitting heeft, door middel van een videoverbinding, plaatsgevonden op 15 januari 2021 in ’s-Hertogenbosch. Aan deze zitting hebben deelgenomen [gemachtigde] , als gemachtigde van belanghebbende, en, namens de inspecteur, [inspecteur 1] , [inspecteur 2] en [inspecteur 3] . Op deze zitting zijn gelijktijdig, doch niet gevoegd, de onderhavige zaken en de zaken van belanghebbende met de nummers 19/00643 tot en met 19/00646 en de zaken van andere belanghebbenden met de nummers 19/00407, 19/00540, 19/00541, 19/00548, 19/00553, 19/00554 en 19/00606 behandeld.

1.10.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat gelijktijdig met de uitspraak aan partijen wordt verzonden.

2 Feiten

2.1.

Belanghebbende schrijft, in het kader van zijn bedrijfsuitoefening, regelmatig personenauto’s in het kentekenregister in die op naam van een ander worden gesteld. Belanghebbende mag de verschuldigde BPM per tijdvak voldoen.

2.2.

De onderhavige aangifte betreft het tijdvak maart 2017. De aangifte vermeldt een te betalen BPMbedrag van € 2.617. Belanghebbende heeft dit BPM-bedrag op 26 april 2017 voldaan.

2.3.

Belanghebbende heeft bij brief van 13 juni 2017 (door de inspecteur ontvangen op 15 juni 2017) bezwaar gemaakt tegen deze voldoening op eigen aangifte. Bij uitspraak op bezwaar heeft de inspecteur het bezwaar, wegens onverschoonbare termijnoverschrijding, nietontvankelijk verklaard. De inspecteur heeft het bezwaar vervolgens behandeld als een verzoek om ambtshalve teruggaaf, doch dit verzoek afgewezen.

2.4.

Belanghebbende heeft beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar. In beroep staat – evenals in hoger beroep – tussen partijen vast dat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard. Voor zover relevant staat in het verslag dat de gemachtigde van belanghebbende van het hoorgespek van 31 mei 2018 heeft opgesteld het navolgende:

“(…) [A] maart 2017, december 2017

Is volgens de belastingdienst NO. Klopt. (…)”

2.5.

Het beroep heeft uitsluitend betrekking op de vraag of de rechtbank terecht en tot het juiste bedrag griffierecht heeft geheven en of belanghebbende recht heeft op vergoeding van (im)materiële schade in verband met overschrijding van de redelijke termijn, (werkelijke) proceskosten en wettelijke rente over het griffierecht.

2.6.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, de inspecteur veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade van € 500, het verzoek tot schadevergoeding voor het overige afgewezen, de inspecteur veroordeeld in de kosten van het geding bij de rechtbank van € 512, gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 170 aan hem vergoedt en het verzoek van de inspecteur tot veroordeling van belanghebbende in de proceskosten van de inspecteur afgewezen.

3 Geschil en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

1. Is van belanghebbende terecht respectievelijk naar het juiste bedrag griffierecht geheven?

2. Dient de beslissing op het verzoek om toekenning van een immateriële schadevergoeding te worden genomen door andere rechters dan degenen die over de hoofdzaak beslissen?

3. Heeft de rechtbank terecht een immateriële schadevergoeding toegekend respectievelijk de immateriële schadevergoeding op het juiste bedrag vastgesteld?

4. Heeft de rechtbank de inspecteur terecht respectievelijk tot het juiste bedrag veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten die belanghebbende voor het beroep heeft moeten maken?

5. Voor het geval de rechtbank de door de inspecteur aan belanghebbende te vergoeden proceskosten op een te hoog bedrag heeft vastgesteld; heeft de inspecteur recht op terugbetaling vermeerderd met wettelijke rente?

6. Dient belanghebbende, wegens kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht, veroordeeld te worden tot vergoeding van de kosten van het geding bij de rechtbank aan de zijde van de inspecteur?

7. Heeft belanghebbende recht op vergoeding van (wettelijke) rente over de immateriële schadevergoeding, het griffierecht en de proceskostenvergoeding?

3.2.

Tussen partijen is niet in geschil dat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard.

3.3.

Zowel belanghebbende als de inspecteur concluderen tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing