Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 19-02-2021, ECLI:NL:GHSHE:2021:619, 19/00710

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 19-02-2021, ECLI:NL:GHSHE:2021:619, 19/00710

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
19 februari 2021
Datum publicatie
10 maart 2021
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2021:619
Zaaknummer
19/00710

Inhoudsindicatie

Belanghebbende stelt opdracht te hebben gegeven voor de ontwikkeling van een app aan een concern gevestigd in [plaats 2]. Hij heeft vooraftrek geclaimd ten aanzien van op zijn naam gestelde facturen van een in [plaats 1] gevestigd concernonderdeel. Het concern heeft aan de inspecteur verklaard belanghebbende niet te kennen en dat de facturen niet afkomstig zijn van het concern. Niet aannemelijk is geworden dat een rechtsbetrekking tot stand is gekomen tussen het in Nederland gevestigde concernonderdeel en belanghebbende waarbij over en weer prestaties zouden zijn uitgewisseld. Dan is er geen recht op vooraftrek en is de naheffingsaanslag terecht opgelegd. De inspecteur maakt niet aannemelijk dat belanghebbende zelf de facturen heeft opgemaakt of laten opmaken; de vergrijpboete wordt vernietigd.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Nummer: 19/00710

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

wonende te [woonplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 30 oktober 2019, nummer BRE 19/181 in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft een naheffingsaanslag omzetbelasting over de periode 1 november 2016 tot en met 31 december 2017 (hierna: de naheffingsaanslag) opgelegd. Tevens is bij beschikking belastingrente in rekening gebracht en bij beschikking een vergrijpboete opgelegd.

1.2.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt.

1.3.

De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar gegrond verklaard en de naheffingsaanslag verminderd.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de naheffingsaanslag, de beschikking belastingrente en de vergrijpboete verminderd en een vergoeding van de proceskosten en het griffierecht verleend.

1.5.

Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.6.

De (eerste) zitting heeft digitaal plaatsgevonden op 19 juni 2020 in ’s-Hertogenbosch. Aan die zitting hebben deelgenomen belanghebbende en zijn gemachtigde [gemachtigde] en, namens de inspecteur, [inspecteur 1] , [inspecteur 2] en [inspecteur 3] .

1.7.

Het hof heeft het onderzoek op de zitting geschorst en daarbij bepaald dat het vooronderzoek wordt hervat. Vervolgens heeft het hof partijen verzocht schriftelijk inlichtingen te geven en/of stukken in te zenden. Partijen hebben aan dit verzoek voldaan.

1.8.

Van de eerste zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan partijen is verzonden.

1.9.

De nadere zitting heeft plaatsgevonden op 21 januari 2021 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen belanghebbende, ter bijstand vergezeld van [A] en, namens de inspecteur, [inspecteur 2] en [inspecteur 3] . Bij aanvang van de nadere zitting zijn partijen erop gewezen, dat de meervoudige Belastingkamer tijdens het onderzoek ter zitting op 19 juni 2020 was samengesteld uit mr. M. Harthoorn, mr. M.J.C. Pieterse en mr. M.H.P. Groenland, en dat de zaak verder wordt behandeld in een gewijzigde samenstelling van de Kamer door mr. M. Harthoorn, mr. drs. P. Fortuin en prof. dr. B.G. van Zadelhoff, en dat de zaak wordt voortgezet, gelet op artikel 8:64, derde lid, Algemene wet bestuursrecht, in de stand waarin deze zich bevond op 19 juni 2020. Partijen hebben daarmee ingestemd.

1.10.

Het hof heeft aan de einde van de nadere zitting het onderzoek gesloten.

1.11.

Van de nadere zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat gelijktijdig met de uitspraak aan partijen is verzonden.

2 Feiten

2.1.

Belanghebbende is geregistreerd als ondernemer in de zin van artikel 7 van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB). Belanghebbende heeft een eenmanszaak, die zich onder de naam [bedrijf] bezighoudt met ondersteuning, ontwikkeling en implementatie van digitale loyaliteitsoplossingen en met andere dienstverlenende activiteiten op het gebied van informatietechnologie.

2.2.

Belanghebbende heeft voor het tijdvak derde kwartaal 2017 een teruggaaf omzetbelasting gevraagd van € 4.349. De inspecteur heeft daarop een boekenonderzoek ingesteld.

2.3.

In de administratie van belanghebbende zijn vier facturen met de naam en het adres van het bedrijf [B BV] te [plaats 1] en gericht aan belanghebbende aangetroffen.

Facturen

nummer

omschrijving

bedrag

VAT

totaal

31 augustus 2016

089781

Explore storyboard and creative

Explore demo version 0

Euro 12,500

Euro 5,200

3,717

21,417

31 maart 2017

093383

Explore Version 1

Euro 10,000

2,100

12,100

30 juni 2017

093403

Explore Version 2

Euro 9,500

1,995

11,495

29 december 2017

094324

Full handover Explore and closure

Euro 15,000

3,150

18,150

Van de facturen van [B BV] bestaan diverse versies, in die zin dat op de ene versie een Lets bankrekeningnummer vermeld staat, en op de andere versie een Nederlands bankrekeningnummer dat toebehoort aan belanghebbende.

2.4.

Tot de gedingstukken behoren:

een kopie van ‘notes made by [C] ’, betreffende een verslag van een bespreking die op 28 maart 2016 in het hoofdkantoor van [B] te [plaats 2] zou zijn gehouden; en.

een kopie van ‘notes made by [C] ’ betreffende een verslag van een bespreking die op 31 augustus 2016 in het kantoor van [B BV] te [plaats 1] zou zijn gehouden.

2.5.

Tot de gedingstukken behoort een overzicht van vier betalingen die in de periode 20 september 2016 tot en met 3 februari 2018 vanaf een internetbankrekening van Mrs [C] (hierna: [C] ) aan “ [B] ” zijn gedaan. Volgens dit overzicht zijn er betalingen gedaan naar een Estse bankrekening.

2.6.

Tot de gedingstukken behoort een afdruk van een per e-mail gevoerde correspondentie tussen de Belastingdienst en [B] , zowel met [B BV] te [plaats 1] als met [B] in [plaats 2] .

2.7.

De naheffingsaanslag is opgelegd naar een bedrag van € 16.075. Tevens zijn bij beschikking € 555 belastingrente in rekening gebracht en een boete van € 8.073 opgelegd.

Bij de behandeling van het bezwaar is gebleken dat een niet aan belanghebbende verleende teruggaaf van € 4.349 per abuis wel was begrepen in de naheffingsaanslag. De inspecteur heeft in dat verband bij uitspraak op bezwaar de naheffingsaanslag verminderd tot € 11.726, de rentebeschikking evenredig verminderd, en de boetebeschikking verminderd tot € 5.863.

2.8.

De rechtbank heeft de naheffingsaanslag verminderd tot € 10.717, de rentebeschikking en de grondslag van de boete evenredig aan de verminderde naheffingsaanslag verminderd.

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

In geschil is of de naheffingsaanslag, na vermindering door de rechtbank, terecht en tot het juiste bedrag aan belanghebbende is opgelegd. Ook is de vergrijpboete in geschil.

3.2.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, van de naheffingsaanslag en van de boetebeschikking. De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing