Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 19-02-2021, ECLI:NL:GHSHE:2021:625, 20/00207

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 19-02-2021, ECLI:NL:GHSHE:2021:625, 20/00207

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
19 februari 2021
Datum publicatie
10 maart 2021
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2021:625
Zaaknummer
20/00207

Inhoudsindicatie

Naheffingsaanslag accijns. Is sprake van strafrechtelijk onrechtmatig verkregen bewijs?

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Nummer: 20/00207

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

wonende te [woonplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 14 februari 2020, nummer BRE 19/159, in het geding tussen

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft een naheffingsaanslag accijns over de periode 29 juni 2016 opgelegd (hierna: de naheffingsaanslag). Tevens is bij beschikking belastingrente in rekening gebracht.

1.2.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt.

1.3.

De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.5.

Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.6.

De zitting heeft met behulp van digitale communicatiemiddelen plaatsgevonden op 21 januari 2021 te ‘s-Hertogenbosch. Aan deze zitting hebben deelgenomen belanghebbende en zijn gemachtigde [gemachtigde] , alsmede, namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .

1.7.

Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

2 Feiten

2.1.

Belanghebbende is geboren op [geboortedatum] 1953. Belanghebbende woonde op 29 juni 2016 op het adres [adres] in [woonplaats] (hierna: de woning) en stond in de Basisregistratie Personen op het adres van de woning ingeschreven.

2.2.

In november 2015 is door de fiscale inlichtingen-en opsporingsdienst (hierna: FIOD) een strafrechtelijk onderzoek ingesteld tegen diverse personen. Het onderzoek richtte zich onder meer op het opzettelijk voorhanden hebben van een accijnsgoed, sigaretten, die niet overeenkomstig de bepalingen van de Wet op de accijns in de heffing zijn betrokken.1 In het zaaksproces-verbaal inzake merkvervalsing betreffende belanghebbende, dossiernummer [dossiernummer] (hierna: het zaaksproces-verbaal) staat over dit onderzoek:

‘In de loop van dit onderzoek is naar voren gekomen dat naast de hierboven genoemde verdachten, meerdere personen vermoedelijk betrokken zijn geweest bij de handel in sigaretten die niet overeenkomstig de bepalingen van de Wet op de accijns in de heffing zijn betrokken (hierna illegale sigaretten). Door de Officier van justitie (…) is besloten om tegen deze personen een afzonderlijk strafrechtelijk onderzoek te starten. Eén van deze personen is [belanghebbende] .’

2.3.

In het kader van het strafrechtelijk onderzoek is telefoonverkeer getapt en zijn observaties gedaan. Het zaaksproces-verbaal vermeldt dat tegen belanghebbende geen dwangmiddelen zijn ingezet. De telefoongesprekken en bevindingen van de observaties zijn opgenomen in het proces-verbaal van ambtshandeling van de FIOD met nummer [nummer 1] en in het zaaksproces-verbaal.

2.4.

In het kader van het strafrechtelijk onderzoek heeft op 29 juni 2016 een onderzoek plaatsgevonden in de woning van belanghebbende. Op 28 juni 2016 is een machtiging afgegeven tot het binnentreden in de woning ter inbeslagneming van goederen als bedoeld in artikel 96 Wetboek van Strafvordering. In de woning werden 25.000 stuks sigaretten aangetroffen die niet voorzien waren van een accijnszegel. De sigaretten zijn in beslag genomen en belanghebbende heeft van de sigaretten afstand gedaan. Van het onderzoek is een proces-verbaal opgemaakt (nummer: [nummer 2] /01) waar - voor zover hier van belang - het volgende staat:

‘Op woensdag 29 juni 2016, hebben wij verbalisanten, op verzoek van de Fiod te [plaats 1] een controle ingesteld in een pand gelegen op de [adres] , te [postcode] [woonplaats] . De bewoner van dit pand werd verdacht van overtreding van artikel 5 juncto 97 Wet op de ac[c]ijns. De opdracht die wij, verbalisanten, gekregen hadden was om de eigenaar van het pand, [belanghebbende] , een verhoor af te nemen en eventueel goederen in beslag te nemen die vatbaar waren voor inbeslagname. Omstreeks 09.45 uur waren wij, verbalisanten, op de locatie [adres] te [woonplaats] aanwezig. Het betrof hier een woonhuis. Nadat ik, verbalisant [verbalisant 3] , aangebeld had, liep er een man via de poort naar ons toe en verteld hij dat hij [belanghebbende] heette. Nadat wij, verbalisanten, ons bekend hadden gemaakt als Douane heb ik, verbalisant [verbalisant 3] , [belanghebbende] medegedeeld dat hij verdacht werd van het voorhanden hebben van illegale sigaretten. Hierna vroeg ik, verbalisant [verbalisant 3] , dat wij in zijn huis wilden rondkijken of er sigaretten lagen en of hij hiervoor toestemming wilde geven. [belanghebbende] zei dat hij dit geen enkel bezwaar vond en vroeg ons binnen te komen. Voordat wij, verbalisanten, wilden gaan rondkijken vertelde [belanghebbende] dat hij drie dozen sigaretten in de garage had liggen. Vervolgens zijn wij, verbalisanten, op de bovenverdieping van de woning gaan rondkijken. Hier werden door ons geen sigaretten aangetroffen. Ook in de andere kamers op de begane grond werden door ons geen sigaretten aangetroffen. Aangekomen in de garage, wees [belanghebbende] ons de plek aan in de garage waar drie dozen stonden met sigaretten. Deze dozen stonden, bij binnenkomst in de garage, direct links in de hoek van de garage. De garage was bereikbaar via de tuin van de woning. Op grond van artikel 5 lid 1 letter b van de wet op de accijns is het verboden om sigaretten en rooktabak boven de vrijgestelde hoeveelheid voorhanden te hebben welke niet in de Nederlandse accijnsheffing betrokken zijn.

Hierna hebben wij, verbalisanten, [belanghebbende] een bekeuring aangezegd wegens vermoedelijke overtreding van artikel 5 strafbaar gesteld bij artikel 97 van de Wet op de accijns. Ter plaatse hebben wij de [belanghebbende] , zijnde de eigenaar van sigaretten, verhoord. Na beëindiging van het verhoor, op woensdag 29 juni 2016 omstreeks 10.15 uur, hebben wij, verbalisanten, de sigaretten geïnventariseerd en geteld. Wij, hebben de aangetroffen sigaretten in beslag genomen. [belanghebbende] deed vrijwillig afstand van de sigaretten middels ondertekening van een afstandsverklaring van inbeslaggenomen voorwerpen. Van de inbeslagname hebben wij [belanghebbende] een bewijs van ontvangst overhandigd.

De controle werd op woensdag 26 juni 2016, omstreeks 11.15 beëindigd. De inbeslaggenomen sigaretten zijn overgedragen aan de Fiod te [plaats 1] .’.

2.5.

In het kader van het strafrechtelijk onderzoek is belanghebbende op 29 juni 2016 gehoord. Een schriftelijke weergave van dit verhoor is als bijlage bij het proces-verbaal met nummer [nummer 2] gevoegd. Daarin staat vermeld dat voorafgaand aan dat verhoor de cautie is gegeven en dat belanghebbende op 29 juni 2016, onder meer, het volgende verklaard:

‘Ik heb geen advocaat nodig. Ik vind dat ik de sigaretten niet illegaal heb want ze zijn

voor eigen gebruik. Als ik iets goedkoper kan krijgen dan doe ik dat. Ik verhandel ze niet.

Ik heb ze van een pool gekregen. Ik heb de sigaretten geruild tegen pannen. Ik ken geen (…)

uit [plaats 2] . Maar misschien ken ik hem toch. De naam (…) heb ik nog nooit gehoord. (…) ken ik maar half. Hij heeft pas een nieuwe zaak geopend. Ik heb geen contact met hem. Ik kom wel eens in [plaats 2] maar alleen bij (…), daarvan heb ik nog nooit gehoord. De sigaretten die ik her heb staan, zijn voor eigen gebruik en voor mijn familie.’.

2.6.

Op 30 september 2016 is belanghebbende in het kader van het strafrechtelijk onderzoek opnieuw gehoord. Voorafgaand aan dat verhoor is aan belanghebbende de cautie gegeven. Het proces-verbaal met nummer [nummer 3] vermeldt dat belanghebbende tijdens het verhoor op 30 september 2016 onder meer het volgende heeft verklaard:

‘van mijn sigaretten vind ik het zonde dat ze ze hebben meegenomen. Ik had er niets over te vertellen en de Douane heeft ze gewoon meegenomen die 135 sloffen sigaretten. Het waren 3 verschillende soorten sigaretten. Als u mij vraagt of het illegale sigaretten zijn dan vinden hullie het wel maar ik vind van niet. Met hullie bedoel ik de Douane. De sigaretten waren voor eigen gebruik voor mijzelf en voor mijn familie en ik handelde er niet in. U heeft een verklaring waarin staat waar ik de sigaretten van heb gekocht.’

2.7.

De inspecteur heeft naar aanleiding van het FIOD-onderzoek en de aangetroffen sigaretten voor de periode 29 juni 2016 de naheffingsaanslag opgelegd met dagtekening 6 juni 2018. De naheffingsaanslag is opgelegd naar een te betalen tabaksaccijns van € 4.539, uitgaande van 25.000 sigaretten. Gelijktijdig heeft de inspecteur een beschikking belastingrente gegeven van € 262.

3 Geschil en conclusies van partijen

3.1.

In geschil is of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. Het geschil spitst zich toe op de vraag of de inspecteur ter onderbouwing van de naheffingsaanslag gebruik heeft gemaakt van strafrechtelijk onrechtmatig verkregen bewijsmiddelen en zo ja, welke consequentie dat heeft.

3.2.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de naheffingsaanslag en de beschikking belastingrente. De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing