Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 11-03-2021, ECLI:NL:GHSHE:2021:720, 20/00088

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 11-03-2021, ECLI:NL:GHSHE:2021:720, 20/00088

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
11 maart 2021
Datum publicatie
25 maart 2021
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2021:720
Formele relaties
Zaaknummer
20/00088

Inhoudsindicatie

Belanghebbende heeft verzocht om aftrek van advocaatkosten die hij heeft betaald in het kader van alimentatieprocedures tegen zijn ex-echtgenote. Het hof acht aannemelijk dat de advocaatkosten verband houden met de bestrijding van alimentatie die zijn ex-echtgenote van hem heeft gevorderd en acht niet aannemelijk dat belanghebbende alimentatie heeft gevorderd van zijn ex-echtgenote. Het hof verwerpt belanghebbendes beroep op het vertrouwensbeginsel, het gelijkheidsbeginsel, verbod van discriminatie en de aanwezigheid van een ambtelijk verzuim.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Nummer: 20/00088

Uitspraak op het hoger beroep van

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de inspecteur

en het incidentele hoger beroep van

[belanghebbende] ,

wonende in [woonplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 12 december 2019, nummer BRE 19/344 in het geding tussen

belanghebbende,

en

de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft het verlies uit werk en woning over het jaar 2016 (hierna: het verlies) van belanghebbende bij beschikking (hierna: de beschikking) vastgesteld.

1.2.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard.

1.4.

De inspecteur heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld bij het hof. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Belanghebbende heeft incidenteel hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank. De inspecteur heeft schriftelijk gereageerd op het incidentele hoger beroep.

1.6.

De zitting heeft plaatsgevonden op 14 januari 2020 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen belanghebbende en, namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .

1.7.

Belanghebbende heeft tijdens de zitting een pleitnota voorgelezen en exemplaren daarvan overgelegd aan het hof en aan de andere partij.

1.8.

Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

2 Feiten

2.1.

Belanghebbende is gehuwd geweest met [de ex-echtgenote] (hierna: ex-echtgenote). Hun huwelijk is op [datum 1] 2015 door echtscheiding ontbonden.

2.2.

Belanghebbende heeft diverse procedures gevoerd in het kader van de echtscheiding en de alimentatie. Belanghebbende heeft zich daarbij laten bijstaan door een advocaat. De advocaat heeft meerdere dossiers ten name van belanghebbende aangelegd, namelijk voor elke afzonderlijke procedure één. De dossiers met nummers [dossiernummer 1] en [dossiernummer 2] hebben betrekking op partneralimentatie. De advocaat heeft aan belanghebbende voor zijn werkzaamheden kosten in rekening gebracht (hierna: advocaatkosten). In 2016 heeft belanghebbende met betrekking tot de dossiers met nummers [dossiernummer 1] en [dossiernummer 2] in totaal € 29.733,56 aan advocaatkosten voldaan.

2.3.

Op 25 juni 2017 heeft belanghebbende de aangifte inkomstenbelasting / premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) over het jaar 2016 ingediend en daarbij een negatief inkomen uit werk en woning van € 22.990 aangegeven. In de aangifte heeft belanghebbende geen advocaatkosten in aftrek gebracht.

2.4.

Het hof (afdeling civiel recht) heeft op 21 december 2017 een beschikking gegeven en de door belanghebbende aan de ex-echtgenote te betalen bijdrage in haar levensonderhoud met ingang van [datum 1] 2015 vastgesteld op nihil, waarbij zij hebben aangegeven te berusten in de beschikking van het hof voor zover het betreft de genoemde aanspraken en bijdragen tot en met 31 december 2017.

2.5.

Op 22 februari 2018 hebben belanghebbende en zijn ex-echtgenote een overeenkomst gesloten (hierna: de overeenkomst). In de overeenkomst is, voor zover van belang, het volgende vermeld:

“VERKLAREN TE ZIJN OVEREENGEKOMEN ALS VOLGT:

Artikel 1

Partijen zijn ermee bekend dat de wettelijke alimentatieduur ten aanzien van partneralimentatie formeel eindigt op [datum 2] 2027.

Beide partijen gaan er echter vanuit dat zij voor nu en in de toekomst in staat zijn om in hun eigen kosten van levensonderhoud te voorzien. Over en weer doen partijen dan ook onherroepelijk afstand van hun eventuele aanspraken op partneralimentatie.

Ter nadere invulling van het gestelde in artikel 1:159 lid 3 BW stellen partijen vast dat hun onderhoudsverplichting jegens elkaar daarmee geheel, definitief en onherroepelijk is komen te vervallen zonder dat dit recht kan herleven of kan worden hersteld op welke grond dan ook en ongeacht welke omstandigheden zijn gewijzigd.”.

2.6.

Op 10 april 2018 is de aanslag IB/PVV 2016 vastgesteld op nihil. Op die datum is tevens de beschikking genomen en het verlies vastgesteld op € 22.990.

2.7.

Bij uitspraak op bezwaar tegen de beschikking heeft de inspecteur het verlies gehandhaafd.

2.8.

De advocaat heeft per e-mail van 18 juni 2019 het volgende verklaard:

“• Omtrent de partneralimentatie zijn tussen u en uw ex- echtgenote (…) diverse procedures gevoerd;

• Al vanaf het begin bleek uit de opgestelde draagkrachtberekeningen (…) dat u aanspraak zou kunnen maken op alimentatie van uw ex-echtgenote i.p.v. andersom;

• Dat u aanspraak kon maken op partneralimentatie van uw ex-echtgenote is al die jaren ook uw standpunt geweest, volgend uit de in de procedures overgelegde draagkrachtberekeningen;

• Het gerechtshof heeft uiteindelijk in hoger beroep bij beschikking van 21 december 2017 op basis van uw draagkracht bepaald dat u geen partneralimentatie aan uw ex-echtgenote verschuldigd was;

• U was nog steeds van mening dat u wel aanspraak kon maken op partneralimentatie van uw ex-echtgenote.

Wij hebben daarop de mogelijkheden besproken om wederom een nieuwe procedure te starten in een poging om de door u gewenste partneralimentatie te kunnen bereiken;

• Deze procedure is vervolgens niet meer gestart omdat u (na tussenkomst van uw zoon) met uw ex-echtgenote op 22 februari 2018 tot een algehele onderlinge overeenstemming bent gekomen, waarvan deel uitmaakt dat beide partijen over en weer afzien van hun (mogelijke) aanspraken op partneralimentatie.”.

2.9.

De rechtbank heeft het verlies uit werk en woning vastgesteld op € 35.976. Bij de vaststelling van dit bedrag heeft de rechtbank een deel van de door belanghebbende gemaakte advocaatkosten in aftrek toegelaten.

3 Geschil en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil in hoger beroep betreft het antwoord op de vraag of de rechtbank, bij de vaststelling van het verlies, ten onrechte advocaatkosten in aanmerking heeft genomen. De inspecteur beantwoordt deze vraag bevestigend en belanghebbende ontkennend.

3.2.

Het geschil in incidenteel hoger beroep betreft het antwoord op de volgende vragen:

  1. Heeft belanghebbende, afgezien van eventuele schending van algemene beginselen van behoorlijk bestuur, recht op aftrek van advocaatkosten tot een hoger bedrag dan het bedrag dat de rechtbank, bij de vaststelling van het verlies, in aanmerking heeft genomen?

  2. Heeft de inspecteur het vertrouwensbeginsel geschonden?

  3. Heeft de inspecteur het gelijkheidsbeginsel geschonden?

  4. Heeft de inspecteur een ambtelijk verzuim gepleegd?

Belanghebbende beantwoordt deze vragen bevestigend en de inspecteur ontkennend.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot vaststelling van het verlies op € 53.103.

3.4.

De inspecteur concludeert primair tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en bevestiging van de uitspraak op bezwaar en subsidiair tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en van de uitspraak op bezwaar en vaststelling van het verlies op € 37.857.

4 Gronden

5 Beslissing