Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 30-03-2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:1037, 20/00488

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 30-03-2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:1037, 20/00488

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
30 maart 2022
Datum publicatie
12 april 2022
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2022:1037
Zaaknummer
20/00488
Relevante informatie
Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-01-2024] art. 6.27

Inhoudsindicatie

Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat de reis-en verzekeringskosten, die zij heeft gemaakt ten behoeve van haar studie en stage in Boston, als scholingsuitgaven in aftrek kunnen worden gebracht. Het hof is van oordeel dat de wetgever de scholingsuitgaven heeft willen beperken en daarom een limitatieve opsomming in artikel 6.27, lid 1, Wet IB 2001 heeft opgenomen. Voorts heeft het hof geoordeeld dat geen sprake is van schending van het gelijkheidsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel. De inspecteur heeft terecht een verzuimboete opgelegd, belanghebbende heeft geen recht op vergoeding van kosten in bezwaarfase en het hof ziet geen aanleiding voor terugwijzing naar de rechtbank. Het hoger beroep is ongegrond. Het incidenteel hoger beroep is eveneens ongegrond, aangezien de inspecteur naar het oordeel van het hof terecht is veroordeeld in de proceskosten en vergoeding van het griffierecht wegens schending van het hoorrecht. Aangezien het incidentele hoger beroep ongegrond is verklaard, heeft belanghebbende wel recht op proceskostenvergoeding.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Nummer: 20/00488

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

wonend in [woonplaats] (Verenigde Staten), domicilie gekozen hebbend te [plaats] ,

hierna: belanghebbende,

en het incidentele hoger beroep van

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de inspecteur,

tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 6 augustus 2020, nummer BRE 19/1309 in het geding tussen belanghebbende en de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) 2015 opgelegd. Tevens is gelijktijdig bij beschikkingen een verzuimboete (hierna: de boetebeschikking) opgelegd en belastingrente in rekening gebracht.

1.2.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt.

1.3.

De inspecteur heeft uitspraken op bezwaar gedaan en de bezwaren zijn gedeeltelijk gegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen deze uitspraken beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard.

1.5.

Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het hof.

De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.6.

De inspecteur heeft incidenteel hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank. Belanghebbende heeft schriftelijk gereageerd op het incidentele hoger beroep.

1.7.

Partijen hebben nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn doorgestuurd naar de andere partij.

1.8.

Het hof heeft bepaald dat de zitting achterwege kan blijven. Geen van partijen heeft – na navraag door het hof – verklaard gebruik te willen maken van hun recht om op een zitting te worden gehoord; belanghebbende heeft uitdrukkelijk verklaard af te zien van dat recht. Het hof heeft partijen schriftelijk medegedeeld dat het onderzoek is gesloten.

2 Feiten

2.1.

Belanghebbende stond van 1 november 2014 tot en met 31 maart 2015 als voltijdstudent ingeschreven aan de Universiteit van Amsterdam voor de ‘Doctoraal opleiding D Geneeskunde’. Zij heeft in het jaar 2015 tevens gestudeerd aan de Harvard Medical School in Boston (Verenigde Staten) en heeft in het kader van haar studie stage gelopen. Belanghebbende is sinds 2014 eigenaar van de woning aan de [adres] te [plaats] . Volgens gegevens uit het bevolkingsregister is belanghebbende sinds 31 mei 2017 niet meer woonachtig in Nederland.

2.2.

De inspecteur stelt dat met dagtekening 28 februari 2016 belanghebbende is uitgenodigd tot het doen van aangifte IB/PVV 2015. De inspecteur stelt verder bij brief van 24 juni 2016 een herinnering aan belanghebbende te hebben verzonden en bij brief van 2 augustus 2016 haar schriftelijk te hebben aangemaand om uiterlijk 16 augustus 2016 de aangifte in te dienen. Deze brieven zijn allemaal geadresseerd aan belanghebbende op het adres [adres] , [postcode] te [plaats] .

2.3.

Belanghebbende heeft op 7 september 2016 aangifte IB/PVV gedaan voor het jaar 2015 naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van nihil. Daarbij heeft zij € 12.687 aan aftrekbare kosten met betrekking tot de eigen woning en € 9.750 (inclusief drempel) als persoonsgebonden aftrek aan scholingsuitgaven (hierna: de aftrek scholingsuitgaven) in aanmerking genomen.

2.4.

De inspecteur heeft aan belanghebbende op 22 december 2017 de onderhavige aanslag opgelegd. De inspecteur heeft bij het vaststellen van de aftrekbare kosten met betrekking tot de eigen woning (hierna: hypotheekrenteaftrek) rekening gehouden met een bedrag van € 4.367. De aftrek scholingsuitgaven is geweigerd.

2.5.

Belanghebbende heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Bij uitspraken op bezwaar is de inspecteur belanghebbende gedeeltelijk tegemoet gekomen en heeft alsnog een bedrag in verband met scholingsuitgaven van € 7.472 in aftrek toegestaan. De inspecteur heeft de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 8.380. De beschikking belastingrente is evenredig verminderd tot € 25. De inspecteur heeft de verzuimboete gehandhaafd.

2.6.

Belanghebbende heeft hiertegen beroep ingesteld.

2.7.

In de tussenuitspraak van 21 februari 2020 heeft de rechtbank geoordeeld dat het hoorrecht is geschonden. De rechtbank heeft vervolgens de zogenoemde bestuurlijke lus in de zin van artikel 8:51a Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) toegepast. Daarbij is de inspecteur in de gelegenheid gesteld om belanghebbende te horen en de rechtbank uiterlijk 15 april 2020 te berichten, of en zo ja in hoeverre er reden is voor wijziging van de uitspraak op bezwaar en de standpunten in beroep. Daarnaast is iedere verdere beslissing aangehouden.

2.8.

Belanghebbende is op 27 maart 2020 telefonisch gehoord door de inspecteur. De inspecteur heeft vervolgens het hoorverslag aan de rechtbank toegezonden en aangegeven dat hij de uitspraak op bezwaar en zijn standpunten in beroep handhaaft. Daar is vervolgens schriftelijk op gereageerd door belanghebbende. Partijen hebben desgevraagd aangegeven dat een nader onderzoek ter zitting bij de rechtbank achterwege kan blijven.

2.9.

De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en de uitspraken op bezwaar vernietigd met instandhouding van de rechtsgevolgen, gelet op de in de tussenuitspraak geconstateerde schending van het hoorrecht. Voorts heeft de rechtbank de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van € 1.050 en een vergoeding van het griffierecht van € 47.

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

I. Heeft belanghebbende recht op aftrek van scholingsuitgaven voor de reis- en verzekeringskosten die zij heeft gemaakt ten behoeve van haar studie en stage in Boston? Zo nee, is er sprake van schending van het gelijkheidsbeginsel en/of het evenredigheidsbeginsel?

II. Heeft de inspecteur terecht een verzuimboete opgelegd?

III. Heeft belanghebbende recht op een kostenvergoeding voor de bezwaarprocedure?

IV. Heeft de rechtbank de inspecteur terecht veroordeeld in de proceskosten en het griffierecht?

3.2.

Belanghebbende concludeert tot terugwijzing naar de rechtbank. De inspecteur concludeert primair tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank aangezien het hoorrecht niet zou zijn geschonden waardoor hij ten onrechte is veroordeeld in de proceskosten en de terugbetaling van het griffierecht. Subsidiair concludeert de inspecteur tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing