Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 30-03-2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:1041, 20/00790

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 30-03-2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:1041, 20/00790

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
30 maart 2022
Datum publicatie
12 april 2022
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2022:1041
Zaaknummer
20/00790

Inhoudsindicatie

IB/PVV 2016. Bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Terugwijzing zaak naar de inspecteur voor inhoudelijke beoordeling. Hoger beroep en incidenteel hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Nummer: 20/00790

Uitspraak op het hoger beroep van

de inspecteur van de belastingdienst,

hierna: de inspecteur,

en het incidentele hoger beroep van

[belanghebbende] ,

wonend in [woonplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag (hierna: de rechtbank) van 13 oktober 2020, nummer SGR 20/4522, in het geding tussen belanghebbende en de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) voor het jaar 2016 opgelegd. Op het aanslagbiljet is een bedrag van € 273 aan belastingrente vermeld (hierna: de rentebeschikking).

1.2.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard.

1.4.

De inspecteur heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Belanghebbende heeft incidenteel hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank. De inspecteur heeft schriftelijk gereageerd op het incidentele hoger beroep.

1.6.

Partijen hebben nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn doorgestuurd naar de andere partij.

1.7.

De inspecteur heeft in het nader stuk medegedeeld dat hij een mondelinge behandeling van de zaak op zitting niet noodzakelijk acht. Belanghebbende heeft - na navraag door het hof - verklaard in te stemmen met afdoening zonder zitting, mits het hof niet aan de inhoudelijke beoordeling van de materiële geschilpunten toekomt. Gelet hierop heeft het hof bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege kan blijven.

1.8.

Het hof heeft partijen schriftelijk meegedeeld dat het onderzoek is gesloten.

2. Feiten

2.1.

Belanghebbende heeft aangifte IB/PVV 2016 gedaan naar een verzamelinkomen van € 9.482, bestaande uit een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 9.482 waarop € 1.224 aan loonheffing is ingehouden. In de aangifte is geen inkomen uit sparen en beleggen aangegeven.

2.2.

De aanslag IB/PVV 2016 is vastgesteld naar een verzamelinkomen van € 18.504, bestaande uit een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 9.482 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 9.022.

2.3.

Het belastbare inkomen uit sparen en beleggen is als volgt berekend:

aandeel nalatenschap (Spaanse woning) waarde per 1 januari 2016

€ 250.000

rendementsgrondslag

€ 250.000

heffingvrije vermogen

-/- € 24.437

grondslag sparen en beleggen

€ 225.563

belastbaar inkomen uit sparen en beleggen

€ 9.022

2.4.

Het op aanslag IB/PVV 2016 te betalen bedrag aan IB/PVV van € 2.705 is als volgt berekend:

IB/PVV box 1 (werk en woning)

€ 3.465

IB box 3 (sparen en beleggen)

€ 2.706

Subtotaal:

€ 6.171

algemene heffingskorting

-/- € 2.242

ingehouden loonheffing

-/- € 1.224

Te betalen (excl. belastingrente):

€ 2.705

2.5.

Met dagtekening 18 december 2019 heeft de inspecteur de aanslag IB/PVV 2016 ambtshalve verminderd wegens aftrek elders belast inkomen uit sparen en beleggen. Het verzamelinkomen van € 18.504 is gehandhaafd. De ambtshalve vermindering is als volgt berekend:

IB/PVV box 1 (werk en woning)

€ 3.465

IB box 3 (sparen en beleggen)

€ 2.706

aftrek elders belast inkomen uit sparen en beleggen

-/- € 2.706

Subtotaal:

€ 3.465

algemene heffingskorting

-/- € 2.242

ingehouden loonheffing

-/- € 1.224

toepassing artikel 9.4 Wet IB 2001

€ 1

Te betalen (excl. belastingrente):

€ 0

De rentebeschikking is eveneens vastgesteld op nihil.

2.6.

Belanghebbende heeft bij brief van 19 december 2019 - ontvangen door de inspecteur op 27 december 2019 - bezwaar gemaakt tegen de aanslag. De inspecteur heeft het bezwaar bij uitspraak van 3 februari 2020 niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van een belang.

2.7.

De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, het bezwaar ontvankelijk verklaard, de inspecteur opgedragen om binnen zes weken na dagtekening van de uitspraak opnieuw uitspraak te doen op het bezwaar, de inspecteur veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende tot een bedrag van € 1.050 en de inspecteur opgedragen om het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 48 aan hem te vergoeden.

3 Geschil en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

Principaal hoger beroep

I. Heeft de inspecteur het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard?

Incidenteel hoger beroep

II. Is de aanslag IB/PVV 2016 tot het juiste bedrag opgelegd?

III. Heeft de inspecteur het vertrouwensbeginsel geschonden?

IV. Heeft de inspecteur alle op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd?

3.2.

De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en terugwijzing van de zaak naar de inspecteur teneinde opnieuw uitspraak op bezwaar te doen.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de aanslag IB/PVV 2016.

4 Gronden

Ten aanzien van het geschil

Vraag I (ontvankelijkheid bezwaar)

4.1.

De rechtbank heeft - kort samengevat - geoordeeld dat de inspecteur het bezwaar van belanghebbende ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat niet kan worden gezegd dat het bezwaar belanghebbende niet in een betere positie kan brengen. Gelet hierop is het beroep van belanghebbende gegrond verklaard en de uitspraak op bezwaar vernietigd. Omdat tussen partijen verschil van mening bestaat over de van belang zijnde feiten en de waardering daarvan, heeft de rechtbank de zaak teruggewezen naar de inspecteur met de opdracht om opnieuw uitspraak op bezwaar te doen.

4.2.

De inspecteur heeft in hoger beroep het nadere standpunt ingenomen dat het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. Gelet hierop kan de uitspraak op bezwaar volgens de inspecteur niet in stand blijven en dient de zaak - conform de uitspraak van de rechtbank - te worden teruggewezen naar de inspecteur teneinde opnieuw uitspraak op bezwaar te doen.

4.3.

Het hof is van oordeel dat de rechtbank op goede gronde een juiste beslissing heeft genomen. Overeenkomstig het standpunt van de inspecteur zal het hof de uitspraak van de rechtbank, inhoudende dat de uitspraak op bezwaar wordt vernietigd en de zaak wordt teruggewezen naar de inspecteur, bevestigen.

4.4.

Het hof beantwoordt vraag I ontkennend. Aangezien de uitspraak op bezwaar wordt vernietigd en de zaak voor inhoudelijke beoordeling wordt teruggewezen naar de inspecteur, behoeven de vragen II tot en met IV geen verdere behandeling.

Tussenconclusie

4.5.

De slotsom is dat zowel het hoger beroep als het incidentele hoger beroep ongegrond is. De uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.

Ten aanzien van het griffierecht

4.6.

De griffier heft van de inspecteur een griffierecht van € 548, omdat het hof de uitspraak van de rechtbank bevestigt.1

Ten aanzien van de proceskosten

4.7.

Het hof veroordeelt de inspecteur tot vergoeding van de kosten die belanghebbende redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van het hoger beroep bij het hof, omdat het door de inspecteur ingestelde hoger beroep ongegrond is.

4.8.

Het hof stelt deze tegemoetkoming op 1 (punt)2 x € 759 (waarde per punt) x 1 (factor gewicht van de zaak) is € 759.

4.9.

Gesteld noch gebleken is dat belanghebbende overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten als bedoeld in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht heeft gemaakt.

5 Beslissing