Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 25-05-2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:1681, 20/00531

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 25-05-2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:1681, 20/00531

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
25 mei 2022
Datum publicatie
16 juni 2022
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2022:1681
Zaaknummer
20/00531

Inhoudsindicatie

Belanghebbende woont in Duitsland. Aan hem is een aanslag IB/PVV 2011 opgelegd. In geschil is:

(1) Buitengewone last / dotatie aan voorziening?

(2) Aftrek negatieve inkomsten eigen woning?

(3) Belastingkorting verlies uit aanmerkelijk belang?

(4) Aftrek negatief resultaat tbs-verlies?

(5) Premieplicht in Nederland?

Het hoger beroep van de inspecteur betreffende punt (1) is ongegrond. De inspecteur heeft in beroep de zakelijkheid van deze post aanvaard en kan daar in hoger beroep niet op terugkomen.

Het incidentele hoger beroep van belanghebbende betreffende punten (2) tot en met (5) is ongegrond.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Nummer: 20/00531

Uitspraak op het hoger beroep van

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de inspecteur,

en het incidentele hoger beroep van

[belanghebbende] ,

wonend in [woonplaats] (Duitsland),

met gekozen domicilie in [plaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 27 augustus 2020, nummer BRE 17/6769, in het geding tussen belanghebbende en de inspecteur (en de Minister voor Rechtsbescherming).

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) 2011 opgelegd. Ook is bij beschikking heffingsrente in rekening gebracht.

1.2.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar gegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft het beroep, voor zover betrekking hebbend op de uitspraak op bezwaar, gegrond verklaard.

1.4.

De inspecteur heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof.

1.5.

Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend en tevens incidenteel hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank. De inspecteur heeft bij verweerschrift gereageerd op het incidentele hoger beroep.

1.6.

Belanghebbende heeft in reactie op het verweerschrift in het incidentele hoger beroep met toestemming van het hof een conclusie van repliek ingediend. De inspecteur heeft vervolgens een conclusie van dupliek ingediend.

1.7.

Belanghebbende heeft vóór de zitting een nader stuk ingediend. Dit stuk is doorgestuurd naar de andere partij.

1.8.

De zitting heeft plaatsgevonden op 25 maart 2022 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen belanghebbende en, namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .

1.9.

De inspecteur heeft vóór de zitting een pleitnota toegezonden aan het hof. De griffier heeft deze pleitnota doorgestuurd naar belanghebbende, maar de pleitnota heeft belanghebbende niet vóór de zitting bereikt. De inspecteur heeft een kopie van de pleitnota ter zitting overgelegd en belanghebbende heeft deze - op zijn verzoek - ter plekke gelezen.

De pleitnota wordt geacht te zijn voorgedragen.

1.10.

Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota met bijlagen overgelegd aan het hof en de inspecteur en heeft deze voorgedragen. De inspecteur heeft verklaard geen bezwaar te hebben tegen overlegging van de bij deze pleitnota behorende bijlagen.

1.11.

Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

1.12.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat gelijktijdig met de uitspraak aan partijen wordt verzonden.

2 Feiten

2.1.

Belanghebbende woonde in 2011 in Duitsland. Zijn woning zou, naar Nederlandse fiscale maatstaven, zijn aan te merken als eigen woning.

2.2.

Belanghebbende dreef een onderneming in de vorm van een eenmanszaak. De ondernemingsactiviteiten bestonden uit fiscaal advieswerk.

2.3.

Belanghebbende genoot in 2011 uit Nederland een uitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet van de Sociale Verzekeringsbank van € 27.408 (hierna: de Anw-uitkering) en een weduwnaarspensioen van PGGM van € 7.517 (hierna: de PGGM-uitkering). Zijn winst uit onderneming in 2011 was € 16.960.

2.4.

In Duitsland is aan belanghebbende een aanslag inkomstenbelasting 2011 opgelegd van nihil. Het aanslagbiljet vermeldt een bedrag aan belastbaar inkomen van € 5.179.

2.5.

Belanghebbende is in 2004 failliet verklaard. In het kader van de afwikkeling van het faillissement heeft de curator namens belanghebbende een vaststellingovereenkomst (hierna: de VSO) gesloten om de reële belastingschuld van belanghebbende vast te stellen. Voor zover het de IB/PVV betreft heeft de VSO betrekking op de jaren 1993 tot en met 2005.

2.6.

Belanghebbende was met ingang van [augustus] 1994 enig aandeelhouder en bestuurder van de door hem opgerichte vennootschap [A BV] (hierna: de B.V.). Het bij oprichting door belanghebbende op de aandelen gestorte kapitaal bedroeg € 18.151. Door deze vennootschap werden taxibedrijven geëxploiteerd.

2.7.

In 2003 is de B.V. failliet verklaard. Vervolgens is dat faillissement in hetzelfde jaar in verband met een gebrek aan baten opgeheven.

2.8.

Belanghebbende heeft de aandelen in de B.V. op 27 augustus 2003 vervreemd aan [B BV]

2.9.

Bij het opleggen van de aanslag IB/PVV 2011 is de inspecteur ervan uitgegaan - conform de aangifte - dat belanghebbende premieplichtig is en dat op hem de regels voor een binnenlands belastingplichtige van toepassing zijn. In afwijking van de aangifte is bij de bepaling van de belastbare winst geen last van € 17.500 in verband met de toevoeging aan een garantievoorziening in aanmerking genomen. De aanslag is vastgesteld naar een belastbaar inkomen uit werk en woning dat als volgt is samengesteld:

Belastbare winst uit onderneming € 16.960

Anw-uitkering € 27.408

PGGM-uitkering € 7.517

Inkomsten uit eigen woning € 3.556 -/-

Box 1-inkomen € 48.329

2.10.

Bij het opleggen van de aanslag is rekening gehouden met een heffingskorting van € 7.243, bestaande uit de algemene heffingskorting, de arbeidskorting, de inkomensafhankelijke combinatiekorting en de alleenstaande-ouderkorting.

2.11.

In de bezwaarfase heeft belanghebbende zich op het standpunt gesteld dat de regels voor een buitenlandse belastingplichtige op hem van toepassing zijn. De inspecteur is bij de uitspraak op bezwaar daarin meegegaan en heeft om die reden zowel de PGGM-uitkering als de inkomsten uit eigen woning buiten beschouwing gelaten. Voor het overige heeft de inspecteur de aanslag gehandhaafd. Per saldo is de aanslag verminderd tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 44.368. Het bedrag aan heffingskorting is gehandhaafd.

2.12.

Tijdens de beroepsfase heeft belanghebbende een herziene aangifte voor 2011 ingediend. In de herziene aangifte is een buitengewone last van € 17.500 opgenomen. Dit betreft een bedrag dat in 2011 door belanghebbende aan een voorziening dan wel een kostenegalisatiereserve is toegevoegd in verband met een schuld aan de heer [C] .

2.13.

Belanghebbende en [C] vormden in het verleden het bestuur van een stichting derdengelden, ten behoeve van de toenmalige advocatenpraktijk van belanghebbende. Deze stichting is in 2007 failliet verklaard. [C] is door de curator van de stichting aansprakelijk gesteld wegens onbehoorlijk bestuur, omdat hij onvoldoende toezicht heeft gehouden op het onrechtmatig onttrekken van gelden aan de stichting door belanghebbende. [C] en de curator zijn tot een schikking gekomen. Belanghebbende is vervolgens door [C] aansprakelijk gesteld, waardoor een schuld aan [C] is ontstaan.

2.14.

Partijen zijn het in de beroepsfase onvoorwaardelijk eens geworden over het volgende voor het jaar 2011:

- Belanghebbende is inkomstenbelasting- en premieplichtig in Nederland;

- De regels voor buitenlandse belastingplicht zijn van toepassing;

- Belanghebbende heeft in verband met zijn ondernemersactiviteiten een vaste inrichting in Nederland;

- Het resultaat dat toerekenbaar is aan de vaste inrichting bedraagt vóór aftrek van de in geschil zijnde buitengewone last van € 17.500 en vóór toepassing van de ondernemersfaciliteiten € 22.692;

- Belanghebbende kan aanspraak maken op de soorten ondernemersfaciliteiten die zijn geclaimd in de herziene aangifte (met dien verstande dat de hoogte ervan kan variëren indien sprake is van een winstafhankelijke faciliteit);

- De Anw-uitkering is belast in Nederland; de PGGM-uitkering niet;

- Belanghebbende komt in aanmerking voor de volgende heffingskortingen: de algemene heffingskorting, de arbeidskorting, de inkomensafhankelijke combinatiekorting en de alleenstaande-ouderkorting.

2.15.

Over de aansprakelijkstelling door [C] heeft belanghebbende ter zitting van de rechtbank verklaard1:

‘U vraagt of de aansprakelijkstelling te maken heeft met mijn werkzaamheden als advocaat. Het ziet op de jaren 2000-2007. Het klopt dat dit dus ook jaren zijn waarop de VSO ziet. Maar de aansprakelijkstelling speelde toen helemaal niet. De stichting is in 2008 failliet gegaan. U vraagt wanneer ik voor het eerst aansprakelijk ben gesteld. Dat was ook in 2008.’

2.16.

De inspecteur heeft vervolgens, in antwoord op vragen van de rechter over de aansprakelijkstelling, verklaard2:

‘U vraagt of het geschil beperkt kan worden tot de vraag of de VSO de voorziening verhindert, en dan in het bijzonder de vraag of de last is opgekomen in de jaren waarop de VSO betrekking heeft, dus voor of na het laatste jaar, 2005. Dat is goed.’

2.17.

In haar uitspraak heeft de rechtbank over de buitengewone last overwogen:

‘2.15. De inspecteur heeft op de laatste zitting gemeld dat het geschil wat betreft de buitengewone last kan worden beperkt tot de vraag of deze buitengewone last is opgekomen ná het laatste jaar (2005) waarop de VSO betrekking heeft voor de IB/PVV. Indien dat niet het geval is, staat de VSO volgens de inspecteur in de weg aan het in aanmerking nemen van de last.

2.16. (…)

uitgaande van het feitenrelaas van belanghebbende is de buitengewone last naar het oordeel van de rechtbank opgekomen ná het jaar 2005 en valt deze kwestie niet onder het bereik van de VSO. Voor zover het betoog van de inspecteur zou inhouden dat dit anders is omdat de aansprakelijkstelling verband houdt met gedragingen van belanghebbende in jaren waarop de VSO betrekking heeft, volgt de rechtbank de inspecteur daarin niet. Het moment waarop de voormelde gedragingen hebben plaatsgevonden is niet doorslaggevend voor de bepaling wanneer een last in aanmerking mag worden genomen. (…)

2.17.

Het gelijk is dus aan belanghebbende. (…)’

2.18.

De rechtbank heeft in haar uitspraak vervolgens de aanslag IB/PVV 2011 verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 21.2093 en heeft de rentebeschikking evenredig verminderd.

3 Geschil en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

1. Kan door belanghebbende een bedrag van € 17.500 als buitengewone last in aanmerking genomen worden of aan een voorziening worden gedoteerd?

2. Kan belanghebbende aanspraak maken op aftrek van negatieve inkomsten uit eigen woning?

3. Kan belanghebbende aanspraak maken op een belastingkorting voor een verlies uit aanmerkelijk belang?

4. Kan belanghebbende een negatief resultaat uit overige werkzaamheden (terbeschikkingstellingsverlies) in aanmerking nemen?

5. Is belanghebbende premieplichtig in Nederland?

Verder is in geschil of belanghebbende in hoger beroep recht heeft op vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn.

3.2.

Belanghebbende concludeert tot een ongegrond hoger beroep en een gegrond incidenteel hoger beroep. De inspecteur concludeert tot het omgekeerde.

4 Gronden

5 Beslissing