Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 01-06-2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:1747, 20/00470 en 20/00471

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 01-06-2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:1747, 20/00470 en 20/00471

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
1 juni 2022
Datum publicatie
21 juni 2022
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2022:1747
Zaaknummer
20/00470 en 20/00471

Inhoudsindicatie

In geschil is of belanghebbende ter zake van de jaren 2011 en 2012 een verlies in aanmerking kan nemen uit een onderneming die zich onder meer bezighoudt met het fokken van dressuurpaarden. Belanghebbende dan wel haar echtgenoot dreef deze onderneming in de jaren 2000 tot en met 2005 in de vorm van een eenmanszaak. Met ingang van 1 januari 2011 wordt de onderneming, formeel gezien, in de vorm van een vof gedreven. Belanghebbende, haar dochter en schoonzoon zijn de vennoten in deze vof. Aangezien belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat in de jaren 2011 en 2012 sprake was van een materieel samenwerkingsverband rekent het hof, overeenkomstig het eenparige standpunt van partijen, 100% van de winst uit onderneming aan haar toe. Het hof gaat hierbij uit van de door de inspecteur herrekende winsten.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Nummers: 20/00470 en 20/00471

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

wonende te [woonplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) 9 juli 2020, nummers BRE 17/7287 en 17/7289, in het geding tussen

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de inspecteur.

en

de minister van Justitie en Veiligheid,

hierna: de minister.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) over de jaren 2011 en 2012 opgelegd (hierna: de aanslag IB/PVV 2011 en 2012 dan wel hierna tezamen: de aanslagen).

1.2.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslagen.

1.3.

De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft, in navolging van het hierover eenparig door partijen ingenomen standpunt, geoordeeld dat het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. De rechtbank heeft de uitspraak op bezwaar vernietigd en met toepassing van artikel 8:41a Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) zelf in de zaken voorzien. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd en het bezwaar ongegrond verklaard.

1.5.

Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.6.

Belanghebbende heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn doorgestuurd naar de inspecteur.

1.7.

Belanghebbende is bij brief van 11 februari 2022, onder verwijzing naar het bepaalde in artikel 8:59 Awb, opgeroepen om in persoon op de zitting te verschijnen. Belanghebbende is er in deze brief op gewezen dat dit een (uit artikel 8:27, lid 1, Awb volgende) verplichting betreft en dat bij het niet-voldoen aan deze verplichting het hof hier, op grond van artikel 8:31 Awb, de gevolgtrekkingen aan kan verbinden die het hof geraden voorkomen.

1.8.

De zitting heeft plaatsgevonden op 21 april 2022 te ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen de gemachtigde en tevens schoonzoon van belanghebbende, [de schoonzoon] (hierna: [de schoonzoon] ), en, namens de inspecteur, [inspecteur 1] , [inspecteur 2] en [inspecteur 3] . Tijdens deze zitting zijn daarnaast gelijktijdig, maar niet gevoegd, zaken met de nummers 20/00468 en 20/00469 van haar schoonzoon, [de schoonzoon] en zaken met de nummers 20/00515 en 20/00517 van diens echtgenote en de dochter van belanghebbende, [de dochter] (hierna: [de dochter] ), behandeld. [de schoonzoon] en [de dochter] zijn evenals belanghebbende opgeroepen om in persoon op de zitting te verschijnen. Hetgeen onder 1.7. is opgenomen geldt ook voor de aan [de schoonzoon] en [de dochter] verzonden oproepingen.

1.9.

Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

1.10.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat gelijktijdig met de uitspraak aan partijen wordt verzonden.

2 Feiten

2.1.

In de jaren 2000 tot en met 2005 werd [A] als eenmanszaak (hierna: de eenmanszaak) gedreven door de echtgenoot van belanghebbende, [de echtgenoot] (hierna: [de echtgenoot] ). Per 1 januari 2006 heeft [de echtgenoot] de eenmanszaak geruisloos overgedragen aan belanghebbende.

2.2.

De bedrijfsactiviteiten van de eenmanszaak bestonden in die jaren uit (1) het beschikbaar stellen van een rijhal met alle voorkomende werkzaamheden in en rond deze hal, (2) de fok, opfok en africhting van jonge paarden om op het hoogste niveau in de dressuursport te presteren en (3) de verhuur van paardenboxen.

2.3.

Gedeelten van de in november 2000 aangekochte onroerende zaak gelegen aan de [adres] te [plaats] (hierna: [adres] ) werden binnen de eenmanszaak (mede) voor ondernemingsdoeleinden gebruikt. In de door [de echtgenoot] respectievelijk belanghebbende ingediende aangiften IB/PVV 2004 tot en met 2007 is de volgende etikettering toegepast:

Woonhuis

Privévermogen

Rijhal

Opstal: ondernemingsvermogen

Ondergrond: privévermogen

Meerdere schuren

Privévermogen (keuze)

Een als stapmolen aangepaste mestsilo

Privévermogen (keuze)

Paardenstal met twaalf ligboxen

Privévermogen (keuze)

Paardenstal met tien ligboxen

Privévermogen (keuze)

2.4.

Op 28 april 2009 is een boekenonderzoek bij de eenmanszaak gestart naar de aanvaardbaarheid van de met betrekking tot de jaren 2004 tot en met 2007 door [de echtgenoot] en/of belanghebbende ingediende aangiften IB/PVV en omzetbelasting. De reikwijdte van het boekenonderzoek is nadien voor zowel de IB/PVV als omzetbelasting uitgebreid naar de jaren 2008 en 2009.

2.5.

De bevindingen van het boekenonderzoek zijn vastgelegd in een controlerapport met dagtekening 7 juli 2010.

2.6.

In het controlerapport is aangekondigd dat de in de aangiften IB/PVV 2004 tot en met 2007 toegepaste etikettering van de ondergrond van de rijhal en de paardenstal met tien ligboxen (zoals weergegeven onder 2.3.) niet gevolgd zal worden en is medegedeeld dat deze onderdelen van [adres] verplicht ondernemingsvermogen vormen. Met betrekking tot de schuren, stapmolen en paardenstal met twaalf ligboxen is in het controlerapport opgenomen dat dit keuzevermogen is en dat het [de echtgenoot] en/of belanghebbende vrijstond om deze als privévermogen te etiketteren.

2.7.

Met betrekking tot de rechtsvorm en de door de eenmanszaak uitgevoerde bedrijfsactiviteiten staat het volgende in het controlerapport:

“(…) 2.1 Rechtsvorm onderneming

De onderneming wordt gedreven in de vorm van een eenmanszaak en is gevestigd aan de [adres] te [plaats] . De onderneming wordt gedreven onder de handelsnaam " [A] ”.

De heer [de echtgenoot] dreef de onderneming tot en met het belastingjaar 2005. Vanaf 2006 wordt de onderneming op naam van [belanghebbende] gedreven.

Tijdens het onderzoek is de heer [de echtgenoot] altijd de gesprekspartner geweest.

2.2

Bedrijfsactiviteiten

De bedrijfsactiviteiten bestaan onder andere uit het beschikbaar stellen van een rijhal met alle

voorkomende werkzaamheden in en rond deze hal. Tevens houdt [A] volgens contract, "zich bezig met de fok-, opfok en africhting van jonge paarden, voornamelijk bij het KWPN geregistreerd, om op het hoogste niveau in de dressuursport te presteren. Hiertoe worden jonge paarden gefokt en opgefokt om in hun derde levensjaar keuringsklaar gemaakt te worden. Waar mogelijk worden deze paarden vervolgens aangeboden aan derden voor de africhting met als doel verkoop of het uitbrengen in de wedstrijd".

Volgens contract worden er ook paardenboxen verhuurd. Deze paardenboxen worden meestal verhuurd aan klanten die tevens gebruik (kunnen) maken van de rijhal. Ook kan er door klanten gebruik gemaakt worden van een verbouwde mestsilo, die dienst doet om de paarden tijdelijk warm te laten draaien. Naast de rijhal liggen een aantal kleine weiden die soms worden gebruikt door paarden met veulens. Voor het gebruik door de veulens wordt maandelijks een tarief van € 75 in rekening gebracht. (…)

(…)

4 Winstberekening

4.1

Bedrijfsopbrengsten

De bedrijfsopbrengsten die worden verantwoord zijn de ontvangsten uit het ter beschikking stellen van de rijhal. De bedrijfsactiviteiten bestaan volgens de heer [de echtgenoot] uit het ter beschikking stellen van de hal voor het zadelmak maken van paarden. Belastingplichtigen verhuren zoals eerder vermeld ook paardenboxen. De opbrengsten worden door beide belastingplichtigen als box 3 inkomen betiteld.

Tijdens het uitgevoerde boekenonderzoek hebben wij vastgesteld dat richting de klanten naar buiten wordt getreden als een onderneming die zowel de verhuur van de paardenboxen als het ter beschikking stellen van de rijhal als ondernemingsactiviteiten heeft. Hierdoor neemt de Belastingdienst het standpunt in dat alle inkomsten die op deze activiteiten betrekking hebben tot de omzet van de onderneming behoren.

Tijdens het onderzoek hebben wij met betrekking tot dit punt de volgende constateringen gedaan.

[A] houdt zich volgens contract, "bezig met de fok-, opfok en africhting van jonge paarden, voornamelijk bij het KWPN geregistreerd, om op het hoogste niveau in de dressuursport te presteren. Hiertoe worden jonge paarden gefokt en opgefokt om in hun derde levensjaar keuringsklaar gemaakt te worden. Waar mogelijk worden deze paarden vervolgens aangeboden aan derden voor de africhting met als doel verkoop of het uitbrengen in de wedstrijd".

(…)

Geconstateerd is dat soms op de privé-rekening van [belanghebbende en de echtgenoot] zakelijke bedragen worden geboekt. De adviseur doet geen afloopcontrole op de debiteuren. Hij kan dus niet op de hoogte zijn van het feit hoe er wordt betaald. Hij boekt alleen de uitgeschreven facturen, waardoor ontvangsten zonder factuur in de boekhouding niet leiden tot een opbrengstverantwoording. Op 13 september 2007 wordt er contant € 7.500 gestort op een privé-rekening. Op 23 september 2008 wordt er contant € 16.500 gestort op een privé-rekening. De heer [de echtgenoot] wist vooralsnog niet de herkomst te duiden.

Op 18 mei 2010 heeft de adviseur ons met specifieke gegevens laten zien dat deze opbrengsten betrekking hadden op een verkoop van een veulen in 2007 en de verkoop van een paard in 2008. Er is verder nergens uit gebleken dat er meer paarden zijn verkocht. De heer [de echtgenoot] heeft ons in een telefonisch onderhoud laten weten dat de verkoop van deze paarden het gevolg zijn van de opfok uit de eerder genoemde merries. Aangezien uit feiten en omstandigheden is vast komen te staan dit een bedrijfsactiviteit is zijn de opbrengsten hieruit dan ook belast als bedrijfsontvangsten. (…)

(…)

4.1.2

Omzet

De opbrengsten uit de verhuur van de paardenboxen en de ontvangen weidegelden zijn, gezien de feiten en omstandigheden tot en met het belastingjaar 2009, dusdanig nauw verbonden met de opbrengsten uit de rijhal dat deze als bedrijfsopbrengsten dienen te worden verantwoord. De verkoopopbrengsten uit de fok en opfok van paarden zijn tevens belast als winst uit onderneming. Voor de omzetbelasting heeft dit geen gevolgen omdat deze prestatie hiervoor is vrijgesteld c.q. te gering voor correctie. (…)”

2.8.

Op 6 januari 2012 is, met terugwerkende kracht tot 1 januari 2011, een vennootschap onder firma met de naam [A V.O.F.] (hierna: de vof) in het register van de Kamer van Koophandel (hierna: KvK) ingeschreven. Belanghebbende, [de schoonzoon] en [de dochter] zijn als vennoten geregistreerd.

2.9.

[de echtgenoot] en belanghebbende hebben zich verzet tegen de conclusies zoals deze in het controlerapport zijn opgenomen. Uiteindelijk hebben belanghebbende, [de echtgenoot] en de inspecteur in de persoon van [inspecteur 2] omstreeks 21 februari 2012 een vaststellingsovereenkomst (hierna: de vaststellingsovereenkomst) gesloten. Bij de onderhandelingen die geleid hebben tot het sluiten van de vaststellingsovereenkomst is [de schoonzoon] namens belanghebbende en [de echtgenoot] als gemachtigde opgetreden.

2.10.

Voor zover in de onderhavige procedure relevant luidt de vaststellingsovereenkomst als volgt, met dien verstande dat [de echtgenoot] en belanghebbende in de vaststellingsovereenkomst worden aangeduid als partij A respectievelijk partij B:

2. Omschrijving van het geschil

Deze vaststellingsovereenkomst is opgemaakt naar aanleiding van geschillen die zijn ontstaan na de bevindingen uit een controle zoals verwoord in een controlerapport door de medewerkers van de belastingdienst [B] en [C] en de daarop ingediende bezwaarschriften namens Partij A en partij B met betrekking tot de inkomstenbelasting en de omzetbelasting over de jaren 2004 tot en met 2008.

(…)

De onderneming [A] wordt gedreven tot en met 2005 door Partij A en vanaf 2006 door Partij B. De onderneming is per 1 januari 2006 geruisloos overgedragen door Partij A aan Partij B.

(…)

4. Overeenstemming en blijvend geschilpunt

Partijen blijven van mening verschillen over de inbrengwaarde in 2004 van de grond van de rijhal. (…) Overeengekomen is dat op de balans van de onderneming een inbrengwaarde van de grond wordt vermeld een bedrag van € 35.000. Bij vervreemding danwel staking zal dit geschilpunt expliciet, tevens buiten de belastingaangifte om door belanghebbende aan de orde worden gesteld bij de Inspecteur.

Wel is overeenstemming over de boekwaarde van de rijhal (zonder de ondergrond).

Deze boekwaarde is € 101.725 per 1 januari 2004.

Uiteindelijk hebben partijen overeenstemming bereikt over de volgende punten:

1. De inbrengwaarde van de paarden per 1 januari 2006 is vastgesteld op een totaal bedrag ad

€ 110.000 conform de door belastingplichtigen ingediende opstelling. (…)

2. De inbrengwaarde van de paardenboxen per 1 januari 2006 is vastgesteld op € 15.000.

Deze inbrengwaarde wordt in 15 jaar afgeschreven met € 1.000 per jaar. (…)

3. De handel, stallen en het fokken van paarden wordt niet aangemerkt als een bron van inkomen tot en met het kalenderjaar 2005. Vanaf het kalenderjaar 2006 wordt de handel, stallen en het fokken van paarden onderdeel van de onderneming van Partij B.

4. De stallen C3 en C4 (zoals zodanig genoemd in het controlerapport) zijn keuzevermogen. Door Partij A zijn deze stallen vanaf het begin van de onderneming geëtiketteerd als privévermogen. Deze stallen C3 en C4 zijn aanhorigheden aan de eigen woning en behoren tot de eigen woning voor het eigenwoningforfait, derhalve niet tot box 3. (…)”

2.11.

De vaststellingsovereenkomst heeft geleid tot de volgende etikettering van de diverse onderdelen van [adres] :

Woonhuis

Privévermogen

Rijhal

Opstal: ondernemingsvermogen

Ondergrond: ondernemingsvermogen

Meerdere schuren

Privévermogen (keuze)

Een als stapmolen aangepaste mestsilo

Privévermogen (keuze)

Paardenstal met twaalf ligboxen

Privévermogen (keuze)

Aanhorigheid eigen woning

Paardenstal met 10 ligboxen

Privévermogen (keuze)

Aanhorigheid eigen woning

2.12.

In de vaststellingsovereenkomst wordt de winst van de eenmanszaak op de volgende (al dan niet negatieve) bedragen vastgesteld:

2004

2005

2006

2007

2008

Omzet

€ 15.718

€ 6.689

€ 3.810

€ 20.429

€ 21.591

Kosten

€ 13.612

€ 12.911

€ 18.599

€ 19.578

€ 24.034

Winst

€ 2.106

- € 6.223

- € 14.790

€ 851

- € 2.443

2.13.

Op 1 maart 2013 hebben belanghebbende, [de schoonzoon] en [de dochter] een vof-overeenkomst gesloten. Dit betreft volgens belanghebbende een aanpassing van een eerste (niet tot de gedingstukken behorende) vof-overeenkomst. Belanghebbende heeft [adres] ingebracht in de vof en [de schoonzoon] tot zijn privévermogen behorende dressuurpaarden. [de dochter] heeft uitsluitend arbeid ingebracht.

2.14.

Voor zover relevant is in de vof-overeenkomst het navolgende opgenomen:

“(…) NEMEN IN AANMERKING:

A. [belanghebbende] drijft sinds het jaar 2006 voor haar eigen rekening en risico de

eenmanszaak genaamd [A] (de "Onderneming") en is juridisch eigenaar

van de onroerende zaak (…) [adres] (…) hetwel onroerend goed met uitzondering van het woonhuis en de daarbij behorende grond wordt gebruikt in de bedrijfsvoering van de Onderneming.

B. [belanghebbende] heeft de wens om [de echtgenoot] en [de schoonzoon] te laten participeren in deze

onderneming met economisch effect vanaf 1 januari 2011.

C. Partijen wensen om deze reden per heden gezamenlijk een vennootschap onder firma aan

te gaan, waarbij de Onderneming geruisloos wordt doorgeschoven en het door de

Onderneming gebruikte onroerend goed ("Onroerend Goed") onder voorbehoud van stille

reserves wordt ingebracht.

D. Partijen wensen hierbij de bepalingen waaronder de vennootschap is aangegaan schriftelijk vast te leggen in onderhavige overeenkomst (hierna te noemen: "Overeenkomst").

(…)

ARTIKEL 2 DOEL

2.1

De vennootschap onder firma heef ten doel de fok- opfok, africhting van en handel in

(dressuur)paarden en voorts het verrichten van al hetgeen met het vorenstaande

rechtstreeks of zijdelings in verband kan staan, alles in de meest ruime zin genomen.

(…)

ARTIKEL 4 INBRENG

4.1

[belanghebbende] brengt de Onderneming in. Partijen zijn daarbij overeengekomen

dat de Onderneming in economische zin per 1 januari 2011 is overgegaan, met dien

verstande dat de Onderneming vanaf die datum voor rekening en risico komt van de

Vennoten conform het bepaalde in Artikel 11. Uitgangspunt voor inbreng is derhalve de

eindbalans per 31-12-2010 van de eenmanszaak [A] .

4.2

Inbreng onder voorbehoud van stille reserves: Met betrekking tot het Onroerend Goed

vindt de inbreng door [belanghebbende] plaats "onder voorbehoud van stille reserve".

De voorbehouder zal voor het bedrag van de stille reserves niet worden gecrediteerd op

de kapitaalrekening. De stille reserves zal bij realisatie door het samenwerkingsverband

uitsluitend toekomen aan [belanghebbende] . Mocht bij realisatie door het

samenwerkingsverband een lagere waarde worden gerealiseerd dan voornoemde

werkelijke waarde, dan zal dit negatieve verschil voor rekening van [belanghebbende]

zijn.

(…)

4.4

Door [de schoonzoon] zal worden ingebracht alle de door hem gehouden (dressuur) paarden met

economisch effect vanaf 1 januari 2011.

(…)

4.6

Ieder van de Vennoten wordt voor zijn inbreng in geld, goederen en/of rechten in de

boeken van de vennootschap onder firma op een kapitaalrekening gecrediteerd ten

belope van het bedrag of de waarde daarvan. De vennootschap onder firma kent een

vaste en een vrije kapitaalsrekening. Voor de inbreng van het Onroerend Goed wordt

het tegoed geschreven op de vaste kapitaalrekening. Voor de overige inbreng wordt het

tegoed geschreven op de vrije kapitaalsrekening. (…)

(…)

ARTIKEL 10 BOEKJAAR EN ]AARSTUKKEN

(…)

10.2

Na afloop van elk boekjaar, alsmede bij ontbinding van de vennootschap onder firma worden uiterlijk binnen vijf maanden daarna jaarstukken opgemaakt bestaande uit een balans en een winst- en verliesrekening met een toelichting.

(…)

ARTIKEL 11 VERDELING RESULTAAT

11.1

Ter berekening van het jaarlijks netto bedrijfsresultaat worden van de bruto verdiensten

afgetrokken alle verliezen, bedrijfskosten en afschrijvingen, een en ander bepaald overeenkomstig goed koopmansgebruik. Vervolgens komt hierop in mindering

vergoedingen, welke vergoedingen de vennoten als winstaandeel toekomen, bestaande

uit de arbeidsbeloning als bedoeld in artikel 11.2 een eventueel door Vennoten vast te

stellen rentevergoeding over het kapitaal.

11.2

De arbeidsbeloning als bedoeld in artikel 11.1 wordt in onderling overleg jaarlijks

vastgesteld.

11.3

De resterende winsten, respectievelijk de verliezen, berekend op grond van hetgeen

eerder in dit artikel is bepaald, zal als volgt verdeeld worden

Winst

• [belanghebbende] : 50% van de winst;

• [de echtgenoot] : 25% van de winst;

• [de schoonzoon] : 25% van de winst.

Verlies

• [belanghebbende] : 50% van het verlies;

[de schoonzoon] : 50% van het verlies.

11.4

De vennoten kunnen in onderling overleg deze percentages veranderen.

11.5

In afwijking van hetgeen in artikel 11.3 is opgenomen, kan een vennoot besluiten een

verlies in enig jaar geheel voor eigen rekening te nemen. Alsdan zal de verdeling als

bedoeld in artikel 11.3 eerst toepassing vinden, nadat het extra genomen verlies door

een vennoot is ingelopen. Het staat een vennoot vrij, om af te zien van het recht om

verliezen eerst te laten inlopen.

(…)”

2.15.

De vof heeft de onder 2.2. omschreven bedrijfsactiviteiten voortgezet, met dien verstande dat de activiteiten die betrekking hebben op het fokken en opfokken van paarden zijn uitgebreid.

2.16.

Op 2 april 2013 heeft belanghebbende met betrekking tot het jaar 2011 aangifte IB/PVV gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 10.068 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van nihil. Belanghebbende heeft als winst uit onderneming een bedrag van nihil aangegeven.

2.17.

[de schoonzoon] heeft in de door hem ingediende aangifte IB/PVV 2011 een ondernemingswinst uit de vof van - € 105.897 verantwoord.1 [de dochter] heeft als winst uit onderneming een bedrag van nihil aangegeven.

2.18.

Met betrekking tot het jaar 2012 heeft belanghebbende op 15 juli 2013 aangifte IB/PVV gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 8.739 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van nihil. Belanghebbende heeft als winst uit onderneming een bedrag van nihil aangegeven.

2.19.

[de schoonzoon] heeft in de door hem ingediende aangifte IB/PVV 2012 een ondernemingswinst uit de vof van - € 62.911 verantwoord.2 [de dochter] heeft als winst uit onderneming een bedrag van nihil aangegeven.

2.20.

Bij brief met dagtekening 24 november 2015 heeft de inspecteur aan belanghebbende medegedeeld dat de door haar gedreven onderneming met ingang van 1 januari 2016 niet langer als een bron van inkomen wordt aangemerkt.

2.21.

Met dagtekening 4 december 2015 respectievelijk 31 december 2015 heeft de inspecteur de aanslagen IB/PVV 2011 en 2012 overeenkomstig de door belanghebbende ingediende aangiften opgelegd.

2.22.

Belanghebbende heeft bij brief van 4 januari 2016 bezwaar gemaakt tegen de aanslagen.

2.23.

[adres] is inclusief bedrijfswoning en perceel op 31 oktober 2016 verkocht tegen een koopsom van € 1.100.000. Daarnaast is in de loop van 2016 een groot gedeelte van de (binnen de eigen onderneming gefokte) paarden verkocht.

2.24.

De inspecteur heeft het bezwaar bij uitspraak op bezwaar van 2 oktober 2017, wegens het ontbreken van een fiscaal belang, niet-ontvankelijk verklaard.

2.25.

De rechtbank heeft de niet-ontvankelijkverklaring gecorrigeerd (zie onder 1.4). De rechtbank heeft het beroep om deze reden gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd en het bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daarnaast de inspecteur en de minister veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van elk € 1.500 en gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 46 aan haar vergoedt.

2.26.

De met betrekking tot navolgende jaren door de vennoten ingediende aangiften IB/PVV leveren met betrekking tot de ondernemingswinst het volgende beeld op, met dien verstande dat ter verduidelijking de winsten uit de jaren 2011 en 2012 aan dit overzicht zijn toegevoegd (zie onder 2.17. en 2.19.):

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

2018

Omzet

5.119

18.648

40.904

27.232

10.346

- 79.291

0

3.408

Kosten

110.195

81.559

105.770

90.112

70.757

67.303

16.869

16.911

Rente

821

4.004

3.749

3.886

2.831

32

Boek-winst

11.350

- 394.670

Winst

-105.897

- 62.911

- 68.870

- 55.278

- 64.297

- 544.095

- 16.901

- 13.503

2.27.

[de schoonzoon] heeft de verliezen uit de jaren 2013 tot en met 2015, 2017 en 2018 volledig in de door hem ingediende aangiften IB/PVV verantwoord. Belanghebbende en [de dochter] hebben in de met betrekking tot die jaren ingediende aangiften IB/PVV een winst uit onderneming van nihil verantwoord. Dat is in lijn met de ter zake van de jaren 2011 en 2012 ingediende aangiften IB/PVV (zie onder 2.16. tot en met 2.19.).

2.28.

Het verlies uit het jaar 2016 is in de aangiften verdeeld tussen belanghebbende en [de schoonzoon] , in die zin dat een winst uit onderneming van - € 388.375 is verantwoord door belanghebbende en van - € 155.720 door [de schoonzoon] . [de dochter] heeft in de door haar ingediende aangifte IB/PVV 2016 een winst uit onderneming van nihil verantwoord.

3 Geschil en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de vraag of belanghebbende ter zake van de jaren 2011 en 2012 een verlies uit onderneming in aanmerking kan nemen en zo ja, wat de hoogte van dit verlies is.

3.2.

Belanghebbende concludeert tot vermindering van het belastbare inkomen uit werk en woning 2011 en 2012 De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing