Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 22-06-2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:2010, 21/00624, 21/00625 en 21/00626

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 22-06-2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:2010, 21/00624, 21/00625 en 21/00626

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
22 juni 2022
Datum publicatie
13 juli 2022
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2022:2010
Zaaknummer
21/00624, 21/00625 en 21/00626
Relevante informatie
Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-01-2024] art. 30ha

Inhoudsindicatie

BPM. Diverse formele klachten. Artikel 30ha AWR-rentebeschikkingen voldoen wel (21/00625) en niet (21/00626) aan doeltreffendheidsbeginsel. Dit leidt niet tot een gegrond hoger beroep in de zaak 21/00626, omdat de rechtbank de rentevergoeding heeft vastgesteld over een langere periode dan de periode die op grond van artikel 30ha AWR geldt. Geen rentevergoeding over de aanvullende teruggaaf wegens toepassing van de extra leeftijdskorting, omdat die teruggaaf geen verband houdt met een door de inspecteur ingenomen standpunt. Hoger beroep ongegrond. Incidenteel hoger beroep gegrond.

Uitspraak

Team belastingrecht

Enkelvoudige Belastingkamer

Nummers: 21/00624, 21/00625 en 21/00626

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

gevestigd in [vestigingsplaats] ,

hierna: belanghebbende,

en het incidentele hoger beroep in de zaak 21/00625 van

de inspecteur van de Belastingdienst

hierna: de inspecteur,

tegen de uitspraken van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 9 maart 2021, nummers BRE 18/4634, BRE 18/6544 en BRE 18/941, in het geding tussen belanghebbende, de inspecteur en

de Staat (de minister van Justitie en Veiligheid),

hierna: de minister.

1 Ontstaan en loop van het geding

Nummers 21/00624 en 21/00625

1.1.

Belanghebbende heeft op 21 november 2016 op aangifte belasting van personenauto’s en motorijwielen (hierna: BPM) voldaan.

1.2.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan, het bezwaar gegrond verklaard en een teruggaaf van BPM verleend (21/00624). Daarnaast heeft de inspecteur met betrekking tot deze teruggaaf een rentebeschikking gegeven (21/00625).

1.3.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de rentebeschikking. De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraken beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft de beroepen gegrond verklaard.

1.5.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.6.

De inspecteur heeft incidenteel hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank. Belanghebbende heeft schriftelijk gereageerd op het incidentele hoger beroep.

Nummer 21/00626

1.7.

De inspecteur heeft met dagtekening 20 juni 2017 een kennisgeving van teruggaaf van belasting van personenauto’s en motorrijtuigen (hierna: BPM) aan belanghebbende gestuurd en daarbij een rentebeschikking van € 0 gegeven.

1.8.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de rentebeschikking. De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

1.9.

Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard.

1.10.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.11.

De zitting heeft plaatsgevonden op 15 april 2022 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen [gemachtigde] , als gemachtigde van belanghebbende, bijgestaan door [A] , en, namens de inspecteur [inspecteur 1] en [inspecteur 2] . Op deze zitting zijn gelijktijdig behandeld de onderhavige zaak en de zaken met nummers 20/00601, 20/00723, 21/01244, 21/01245, 21/01158 en 21/01494 tot en met 21/01497.

1.12.

Belanghebbende heeft voor de zitting in de zaken 21/00624 en 21/00625 een pleitnota toegezonden aan het hof. De griffier heeft deze pleitnota doorgestuurd naar de inspecteur. Deze pleitnota wordt met instemming van partijen geacht ter zitting te zijn voorgelezen. Ter zitting van het hof heeft de gemachtigde van belanghebbende verklaard dat deze pleitnota ook ziet op de zaak met nummer 21/00626.

1.13.

Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

1.14.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat gelijktijdig met de uitspraak aan partijen wordt verzonden.

2 Feiten

Nummers 21/00624 en 21/00625

2.1.

Belanghebbende heeft op 21 november 2016 € 3.297 BPM op aangifte voldaan.

2.2.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de voldoening op aangifte. Bij uitspraak op bezwaar van 9 januari 2018 heeft de inspecteur het bezwaar gegrond verklaard en een teruggaaf van BPM verleend van € 412. Tevens is een vergoeding voor de kosten van bezwaar toegekend van € 492.

2.3.

De inspecteur heeft verder bij brief van 29 januari 2018 aan belanghebbende een kennisgeving van teruggaaf van BPM gestuurd. De kennisgeving vermeldt een teruggaaf van BPM van € 412 en een rente van € 15 (hierna: de rentebeschikking) berekend over de periode 1 april 2017 tot 19 februari 2018.

2.4.

Bij brief met dagtekening 9 maart 2018 - ontvangen door de inspecteur op 13 maart 2018 - heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de rentebeschikking. De inspecteur heeft het bezwaar bij uitspraak van 31 augustus 2018 ongegrond verklaard.

2.5.

Belanghebbende heeft tegen beide uitspraken op bezwaar beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft de beroepen gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd, met uitzondering van de beslissing over de kostenvergoeding inzake BRE 18/941, de teruggaaf van BPM in die zaak vastgesteld op € 489, de beschikking belastingrente ter zake van die teruggaaf overeenkomstig vermeerderd en op € 17 vastgesteld, beslist dat, indien het bedrag van de door de inspecteur toegekende kostenvergoeding in bezwaar inzake BRE 18/941, niet tijdig is vergoed, de wettelijke rente daarover is gaan lopen vier weken na de datum van de uitspraak op bezwaar, zich onbevoegd verklaard om in deze procedures uitspraak te doen over de verzochte rentevergoeding ter zake van terugbetaling van BPM voor zover de vaststelling daarvan tot de bevoegdheid van de ontvanger behoort, de inspecteur tot vergoeding van immateriële schade van € 648 veroordeeld, de minister tot vergoeding van immateriële schade van € 1.852 veroordeeld, de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende ten aanzien van de beroepsfase ten bedrage van € 150, gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 676 aan haar vergoedt en beslist dat, voor zover de in beroep toegekende proceskostenvergoeding, de immateriële schadevergoeding en/of de vergoeding van griffierecht niet tijdig wordt betaald, de wettelijke rente daarover is gaan lopen vier weken na de datum waarop de uitspraak van de rechtbank is gedaan.

Nummer 21/00626

2.6.

Belanghebbende heeft aangifte BPM gedaan naar een te betalen bedrag van € 4.541. Dit bedrag is op 28 oktober 2015 door belanghebbende voldaan.

2.7.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de voldoening op aangifte. Bij uitspraak op bezwaar van 15 mei 2017 heeft de inspecteur het bezwaar gegrond verklaard en een teruggaaf van BPM verleend van € 394.

2.8.

De inspecteur heeft bij brief van 20 juni 2017 met beschikkingsdatum 11 juli 2017 aan belanghebbende een kennisgeving van teruggaaf van BPM gestuurd. De kennisgeving vermeldt een teruggaaf van BPM van € 394 en een rente van € 0 (hierna: de rentebeschikking).

2.9.

Bij brief van 13 juli 2017 - ontvangen door de inspecteur op 14 juli 2017 - heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de rentebeschikking.

2.10.

De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 8 juni 2018 het bezwaar tegen de teruggaafbeschikking niet-ontvankelijk verklaard. Daarbij stelt de inspecteur vast dat belanghebbende wegens de teruggaaf van € 394 recht heeft op een vergoeding van belastingrente op basis van artikel 30ha Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) en deelt mede dat belanghebbende per brief in kennis zal worden gesteld van de te vergoeden rente.

2.11.

Bij brief van 13 juni 2018 met beschikkingsdatum 4 juli 2018 heeft de inspecteur naar aanleiding van de uitspraak op bezwaar over de periode 1 april 2016 tot 11 juli 2017 een rentevergoeding van € 21 gegeven.

2.12.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar ten aanzien van de rentebeschikking vernietigd, de te vergoeden artikel 30ha AWR-belastingrente ter zake van de teruggaaf vastgesteld op een bedrag berekend over de periode 1 april 2016 tot en met 9 maart 2021, de inspecteur tot vergoeding van immateriële schade van € 500 veroordeeld, de minister tot vergoeding van immateriële schade van € 1.500 veroordeeld, de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 129,50 veroordeeld, gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 338 aan haar vergoedt en beslist dat, voor zover de in beroep toegekende proceskostenvergoeding, de immateriële schadevergoeding en/of de vergoeding van griffierecht niet tijdig wordt betaald, de wettelijke rente daarover, is gaan lopen vier weken na de datum waarop de uitspraak van de rechtbank is gedaan.

3 Geschil en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

I. Heeft de rechtbank een juiste rentevergoeding over de teruggaaf van BPM toegekend (21/00625 en 21/00626)?

II. Bestaat er aanleiding tot het stellen van prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: Hof van Justitie)?

III. Is de hoorplicht geschonden?

IV. Is van belanghebbende terecht (vooraf) griffierecht geheven?

V. Heeft belanghebbende recht op vergoeding van (wettelijke) rente over het griffierecht en de proceskostenvergoeding?

VI. Heeft de rechtbank de (proceskosten)vergoeding op een te laag bedrag vastgesteld?

VII. Dient op een verzoek tot vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn te worden beslist in een andere formatie dan die in de hoofdzaak heeft beslist?

3.2.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep en in de zaak 21/00625 tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank met betrekking tot de rentevergoeding over de teruggaaf van € 77 (incidenteel hoger beroep).

4 Gronden

5 Beslissing