Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 06-07-2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:2232, 21/00532 tot en met 21/00547

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 06-07-2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:2232, 21/00532 tot en met 21/00547

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
6 juli 2022
Datum publicatie
14 juli 2022
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2022:2232
Zaaknummer
21/00532 tot en met 21/00547

Inhoudsindicatie

BPM. Afdoening diverse formele grieven.

Uitspraak

Team belastingrecht

Enkelvoudige Belastingkamer

Nummers: 21/00532 tot en met 21/00547

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

wonend in [woonplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 12 februari 2021, nummers BRE 18/3233 tot en met 18/3235 en 18/8086 tot en met 18/8098, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de inspecteur.

en

de Staat (de minister van Justitie en Veiligheid),

hierna: de minister.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Belanghebbende heeft aangifte gedaan van door hem op aangifte voldane belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) over de maanden:

- januari 2016 (nummers rechtbank 18/3235 en 18/8091 tot en met 18/8098, nummers hof 21/00539 tot en met 21/00547);

- februari 2016 (nummers rechtbank 18/3233 en 18/8086 tot en met 18/8088, nummers hof 21/00532 tot en met 21/00535); en

- maart 2016 (nummers rechtbank 18/3234 en 18/8089 en 18/8090, nummers hof 21/00536 tot en met 21/00538).

1.2.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de voldoeningen op aangifte. De inspecteur heeft per maand/bezwaar afzonderlijk uitspraak op bezwaar gedaan en de bezwaren telkens ongegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen deze uitspraken beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft het beroep betreffende de uitspraak op bezwaar inzake maart 2016 gegrond verklaard en de andere beroepen ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn doorgestuurd naar de andere partij.

1.6.

De zitting heeft plaatsgevonden op 6 april 2022 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen [gemachtigde] , als gemachtigde van belanghebbende, vergezeld door [A] , en, namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .

1.7.

Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

1.8.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat gelijktijdig met de uitspraak aan partijen wordt verzonden.

2 Feiten

2.1.

Belanghebbende is vergunninghouder als bedoeld in artikel 8 van de Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 (hierna: Wet BPM). Hij heeft voor de maanden januari, februari en maart 2016 respectievelijk € 5.350, € 2.409 en € 5.598 aan BPM op aangifte voldaan ter zake van de registratie van in totaal 16 auto's.

2.2.

De inspecteur heeft de bezwaren van belanghebbende ongegrond verklaard. Het verzoek om een kostenvergoeding voor de bezwaarfase is telkens afgewezen.

2.3.

De rechtbank heeft betreffende de maand januari 2016 het beroep ongegrond verklaard en de inspecteur en de minister opgedragen, ieder voor de helft, het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 170 te vergoeden.

De rechtbank heeft betreffende de maand februari 2016 het beroep ongegrond verklaard, de inspecteur en de minister veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade van € 1.875 respectievelijk € 1.125 en de inspecteur en de minister opgedragen, ieder voor de helft, het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 170 te vergoeden.

De rechtbank heeft betreffende de maand maart 2016 het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, een teruggaaf van € 6 verleend, de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende van € 1.598 en gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 170 vergoedt.

3 Geschil en conclusies van partijen

3.1.

Ter zitting heeft het hof met partijen de geschilpunten geïnventariseerd. Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

1. Is de verschuldigdheid van de geheven griffierechten bij aanvang van de gerechtelijke procedure in strijd met het Unierecht?

2. Heeft belanghebbende recht op vergoeding van 10% rente over het griffierecht?

3. Heeft de rechtbank, in navolging van de Hoge Raad, onrechtmatig – want in strijd met artikel 110 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (hierna: VWEU) – gehandeld door te overwegen dat belanghebbende (enige) bewijslast draagt ten aanzien van de vermindering van belasting wegens een uit een andere lidstaat afkomstige personenauto?

4. ( met betrekking tot het tijdvak januari 2016) Wordt interne compensatie verhinderd doordat ingevolge het Unierecht schades steeds volledig – dus voor 100% – waardeverminderend zijn?

5. ( met betrekking tot het tijdvak maart 2016) Heeft belanghebbende recht op rentevergoeding over de teruggave van op aangifte voldane BPM? Is artikel 28c Invorderingswet 1990 (hierna: IW) in strijd met het Unierecht?

6. Is de civiele rechter in plaats van de belastingrechter, de bevoegde rechter om de immateriële schadevergoeding en de proceskostenvergoeding vast te stellen?

7. Bestaat er aanleiding tot het stellen van prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie?

3.2.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en toewijzing van de door hem ingenomen standpunten. De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing