Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 06-07-2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:2233, 21/01087 tot en met 21/01092

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 06-07-2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:2233, 21/01087 tot en met 21/01092

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
6 juli 2022
Datum publicatie
14 juli 2022
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2022:2233
Formele relaties
Zaaknummer
21/01087 tot en met 21/01092

Inhoudsindicatie

BPM. Afdoening diverse formele grieven.

Uitspraak

Team belastingrecht

Enkelvoudige Belastingkamer

Nummers: 21/01087 tot en met 21/01092

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

wonend in [woonplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 21 juli 2021, nummers BRE 18/3075, 18/8085, 18/5875, 18/8136 tot en met 18/8138, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de inspecteur.

en

de Staat (de minister van Justitie en Veiligheid),

hierna: de minister.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Belanghebbende heeft aangifte gedaan van door hem op aangifte voldane belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) over de maanden:

- december 2015 (nummers rechtbank 18/3075 en 18/08085, nummers hof 21/01087 en 21/01088); en

- november 2017 (nummers rechtbank 18/5875 en 18/8136 tot en met 18/8138, nummers hof 21/01089 tot en met 21/01092).

1.2.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de voldoeningen op aangifte. De inspecteur heeft per maand/bezwaar afzonderlijk uitspraak op bezwaar gedaan en de bezwaren telkens ongegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen deze uitspraken beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft het beroep betreffende de uitspraak op bezwaar inzake december 2015 gegrond verklaard en het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft het beroep betreffende de uitspraak op bezwaar inzake november 2017 ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn doorgestuurd naar de andere partij.

1.6.

De zitting heeft plaatsgevonden op 6 april 2022 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen [gemachtigde] (hierna: [gemachtigde] ), als gemachtigde van belanghebbende, vergezeld door [A] , en, namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .

1.7.

Belanghebbende heeft voor de zitting een pleitnota toegezonden aan het hof. De griffier heeft deze pleitnota doorgestuurd naar de inspecteur. Deze pleitnota wordt met instemming van partijen geacht ter zitting te zijn voorgelezen.

1.8.

Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

1.9.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat gelijktijdig met de uitspraak aan partijen wordt verzonden.

2 Feiten

2.1.

Belanghebbende is vergunninghouder als bedoeld in artikel 8 van de Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 (hierna: Wet BPM). Hij heeft voor de maanden december 2015 en november 2017 respectievelijk € 1.372 en € 2.755 aan BPM op aangifte voldaan ter zake van de registratie van in totaal zes auto's.

2.2.

De inspecteur heeft de bezwaren van belanghebbende ongegrond verklaard. Het verzoek om een kostenvergoeding voor de bezwaarfase is telkens afgewezen.

2.3.

Naar aanleiding van de voor 27 januari 2021 geplande zitting bij de rechtbank heeft [gemachtigde] pleitnota’s ingediend. Bij brieven van 22 januari 2021 heeft de rechtbank aan [gemachtigde] , belanghebbende en de inspecteur het voornemen kenbaar gemaakt [gemachtigde] met toepassing van artikel 8:25 Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) als gemachtigde van belanghebbende te weigeren en heeft zij [gemachtigde] en belanghebbende in de gelegenheid gesteld om binnen twee weken na dagtekening van de brief op dit voornemen te reageren. De geplande zitting is niet doorgegaan. Nadat geen reactie binnen de gestelde termijn werd ontvangen, heeft de rechtbank [gemachtigde] per 25 februari 2021 geweigerd om belanghebbende in de onderhavige zaken te vertegenwoordigen.

2.3.

De rechtbank heeft betreffende de maand december 2015 het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, de inspecteur en de minister veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade van € 811 respectievelijk € 939, de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende van € 267, en gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 170 vergoedt.

De rechtbank heeft betreffende de maand november 2017 het beroep ongegrond verklaard, de inspecteur en de minister veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade van € 811 respectievelijk € 939, en gelast dat de inspecteur en de minister, ieder voor de helft, het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 170 vergoeden.

Voorts heeft de rechtbank beslist dat, indien immateriële schadevergoeding, de proceskostenvergoeding en/of het griffierecht niet tijdig wordt vergoed, de wettelijke rente daarover is gaan lopen vier weken na de datum waarop deze uitspraak is gedaan.

3 Geschil en conclusies van partijen

Ter zitting heeft het hof met partijen de geschilpunten geïnventariseerd. Het geschil betreft nog het antwoord op de volgende vragen:

1. Is de beslissing van de rechtbank om [gemachtigde] als gemachtigde te weigeren strijdig met het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: Handvest)?

2. Is de verschuldigdheid van de geheven griffierechten bij aanvang van de gerechtelijke procedure in strijd met het Unierecht?

3. Heeft belanghebbende recht op vergoeding van 10% rente over het griffierecht?

4. Heeft de rechtbank, in navolging van de Hoge Raad, onrechtmatig – want in strijd met artikel 110 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (hierna: VWEU)- gehandeld door te overwegen dat belanghebbende (enige) bewijslast draagt ten aanzien van de vermindering van belasting wegens een uit een andere lidstaat afkomstige personenauto?

5. Is de civiele rechter in plaats van de belastingrechter de bevoegde rechter om de immateriële schadevergoeding en de proceskostenvergoeding vast te stellen?

6. Bestaat er aanleiding tot het stellen van prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie?

3.2.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en toewijzing van de door hem ingenomen standpunten. De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing