Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 23-02-2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:564, 21/00793 tot en met 21/00824 en 21/00833 tot en met 21/00843

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 23-02-2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:564, 21/00793 tot en met 21/00824 en 21/00833 tot en met 21/00843

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
23 februari 2022
Datum publicatie
9 maart 2022
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2022:564
Formele relaties
Zaaknummer
21/00793 tot en met 21/00824 en 21/00833 tot en met 21/00843
Relevante informatie
Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-01-2024] art. 16a

Inhoudsindicatie

BPM. Afdoening diverse formele grieven. Toepassing artikel 16a Wet BPM.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Nummers: 21/00793 tot en met 21/00824 en 21/00833 tot en met 21/00843

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] , h.o.d.n. [bedrijf] ,

wonend in [woonplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 29 april 2021, nummers BRE 18/3504 tot en met BRE 18/3509 en BRE 18/8099 tot en met BRE 18/8135, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de inspecteur.

en

de Staat (de minister van Justitie en Veiligheid),

hierna: de minister.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Belanghebbende heeft aangifte gedaan van door hem verschuldigde belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) over de maanden:

- mei 2016 (nummers rechtbank 18/3509, 18/8134 en 18/8135, nummers hof 21/00841 tot en met 21/00843);

- juni 2016 (nummers rechtbank 18/3507, 18/8120 tot en met 18/8125, nummers hof 21/00817 tot en met 21/00823);

- juli 2016 (nummers rechtbank 18/3505, 18/8105 tot en met 18/8112, nummers hof 21/00800 tot en met 21/00808);

- september 2016 (nummers rechtbank 18/3508, 18/8126 tot en met 18/8133, nummers hof 21/00824 en 21/00833 tot en met 21/00840);

- oktober 2016 (nummers rechtbank 18/3504, 18/8099 tot en met 18/8104, nummers hof 21/00793 tot en met 21/00799); en

- november 2016 (nummers rechtbank 18/3506, 18/8113 tot en met 18/8119, nummers hof 21/00809 tot en met 21/00816).

1.2.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de voldoeningen op aangifte. De inspecteur heeft uitspraken op bezwaar gedaan en het bezwaar betreffende de maanden mei, september en oktober 2016 ongegrond en betreffende de maanden juni, juli en november 2016 gegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen deze uitspraken beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

De inspecteur heeft tweemaal met dagtekening 31 januari 2022 op verzoek van het hof nadere berekeningen van de verschuldigde BPM ingediend, waarbij de tweede versie een verbetering van de eerste versie betreft. Deze berekeningen zijn doorgestuurd naar belanghebbende.

1.6.

Belanghebbende heeft voor de zitting een pleitnota toegezonden aan het hof. De griffier heeft deze pleitnota doorgestuurd naar de inspecteur. Deze pleitnota wordt met instemming van partijen geacht ter zitting te zijn voorgelezen.

1.7.

De zitting heeft plaatsgevonden op 4 februari 2022 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen [gemachtigde] , als gemachtigde van belanghebbende, vergezeld door [A] , alsmede, namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .

1.8.

Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

1.9.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat gelijktijdig met de uitspraak aan partijen wordt verzonden.

2 Feiten

2.1.

Belanghebbende is vergunninghouder als bedoeld in artikel 8 Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 (hierna: Wet BPM). Hij heeft voor de maanden mei 2016, juni 2016, juli 2016, september 2016, oktober 2016 en november 2016 respectievelijk € 2.635, € 6.504, € 10.853, € 6.717, € 8.775 en € 9.446 aan BPM op aangifte voldaan ter zake van de registratie van in totaal 43 auto's. Bij de bepaling van de afschrijving is steeds uitgegaan van de afschrijvingstabel, met uitzondering van drie auto's. Bij twee auto's is de afschrijving gebaseerd op een taxatie(rapport); bij de derde auto is gebruik gemaakt van een koerslijst ( [B] ).

2.2.

De inspecteur heeft de bezwaren van belanghebbende betreffende de maanden mei 2016, september 2016 en oktober 2016 ongegrond verklaard. De bezwaren betreffende de maanden juni 2016, juli 2016 en november 2016 zijn door de inspecteur gegrond verklaard. De inspecteur heeft voor de maanden juni 2016, juli 2016 en november 2016 respectievelijk € 25, € 154 en € 124 aan teruggaven BPM verleend. In de uitspraken op bezwaar is vermeld dat, indien recht bestaat op een rentevergoeding op grond van artikel 30ha Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR), een afzonderlijke rentebeschikking wordt ontvangen. De inspecteur heeft voor de maand november 2016 een kostenvergoeding voor bezwaar van € 498 toegekend. In de uitspraken op bezwaar voor de maanden juni 2016 en juli 2016 heeft de inspecteur de kostenvergoeding voor de bezwaarfase afgewezen.

2.3.

De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard, zich onbevoegd verklaard om in deze procedure uitspraak te doen over de verzochte rentevergoeding ter zake van terugbetaling van BPM voor zover de vaststelling daarvan tot de bevoegdheid van de ontvanger hoort, de inspecteur veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade van € 1.455 en proceskosten van belanghebbende van € 400,50; de minister veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade van € 1.545 en proceskosten van belanghebbende van € 400,50, gelast dat de inspecteur en de minister ieder de helft van het door belanghebbende betaalde griffierecht aan hem vergoedt, zijnde ieder € 510 en beslist dat, indien de immateriële schadevergoeding, proceskostenvergoeding voor de beroepsfase en/of de vergoeding van griffierecht niet tijdig wordt vergoed, de wettelijke rente daarover is gaan lopen vier weken na de datum waarop de uitspraak is gedaan.

3 Geschil en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

1. Heeft belanghebbende recht op teruggaaf van op aangifte voldane BPM respectievelijk recht op een hogere teruggaaf van op aangifte voldane BPM dan reeds bij uitspraak op bezwaar aan hem is verleend?

2. Is artikel 28c Invorderingswet 1990 (hierna: IW) in strijd met het Unierecht?

3. Is van belanghebbende terecht respectievelijk naar het juiste bedrag griffierecht geheven?

4. Heeft belanghebbende recht op vergoeding van (wettelijke) rente over het griffierecht, de proceskostenvergoeding en de immateriële schadevergoeding?

5. Dient op een verzoek tot immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn te worden beslist in een andere formatie dan die welke de hoofdzaak heeft beslist?

6. Heeft de rechtbank ten onrechte samenhang aangenomen voor de immateriële schadevergoeding?

7. Heeft belanghebbende recht op vergoeding van de werkelijke kosten van bezwaar en proceskosten?

8. Bestaat er aanleiding tot het stellen van prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie?

3.2.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en toewijzing van de door hem ingenomen standpunten. De inspecteur concludeert uiteindelijk tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en tot teruggaven BPM.

4 Gronden

5 Beslissing