Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 02-03-2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:750, 19/00118

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 02-03-2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:750, 19/00118

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
2 maart 2022
Datum publicatie
6 april 2022
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2022:750
Zaaknummer
19/00118
Relevante informatie
Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-01-2024] art. 9.5

Inhoudsindicatie

Artikel 9.5 Wet IB 2001. Belanghebbende heeft een verzoek tot herziening van de voorlopige aanslag gedaan. Voor de aftrek die belanghebbende voorstaat bestaat geen wettelijke grondslag. De rechtbank heeft op goede gronden een juiste beslissing genomen. In 2012 was van negatief loon geen sprake. De in hoger beroep gevoerde nadere correspondentie leidt niet tot een ander oordeel. Het hoger beroep is ongegrond.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Nummer: 19/00118

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

wonend in [woonplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 26 februari 2019, nummer BRE 18/2304 in het geding tussen

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Met dagtekening 10 juni 2017 is aan belanghebbende een voorlopige aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) voor het jaar 2016 (aanslagnummer [aanslagnummer] .H.60.02, hierna: de voorlopige aanslag 60.02) opgelegd.

1.2.

Belanghebbende heeft een verzoek gedaan tot herziening van de voorlopige aanslag 60.02. De inspecteur heeft dat verzoek afgewezen.

1.3.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van het verzoek tot herziening.

1.4.

De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.

1.5.

Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.6.

Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.7.

De zitting heeft met behulp van digitale communicatiemiddelen (via Skype for Business) plaatsgevonden op 19 januari 2022. Aan deze zitting hebben deelgenomen belanghebbende en, namens de inspecteur, [inspecteur] . Tijdens deze digitale zitting zijn gelijktijdig, maar niet gevoegd, behandeld de onderhavige zaak en de zaak met nummer 19/00117.

1.8.

Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

2 Feiten

2.1.

Met dagtekening 22 augustus 2016 is de (eerste) voorlopige aanslag IB/PVV voor het jaar 2016 (aanslagnummer [aanslagnummer] .H.60.01, hierna: de voorlopige aanslag 60.01) vastgesteld conform de aanvraag van belanghebbende van 13 januari 2016. De voorlopige aanslag 60.01 leidt tot een door belanghebbende te ontvangen bedrag van € 17.255.

2.2.

Op 21 april 2017 heeft belanghebbende de aangifte IB/PVV 2016 ingediend. Belanghebbende heeft daarbij opgave gedaan van € 89.890 inkomsten uit vroegere dienstbetrekking, € 27.006 ingehouden loonheffing en een bedrag van € 35.050 (€ 6.075 – € 41.125) als aftrek eigen woning. Deze bedragen zijn in overeenstemming met de bij de Belastingdienst bekende gegevens.

2.3.

Met dagtekening 10 juni 2017 is de voorlopige aanslag 60.02 opgelegd overeenkomstig de in 2.2 vermelde gegevens. Dit resulteert in een door belanghebbende te betalen bedrag van € 5.687.

2.4.

Belanghebbende heeft bij de inspecteur een verzoek ex artikel 9.5 Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) ingediend tot herziening van de voorlopige aanslag 60.02. De inspecteur heeft dat verzoek afgewezen en heeft die beslissing bij uitspraak op bezwaar gehandhaafd.

3 Geschil en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft antwoord op de vraag of de voorlopige aanslag 60.02 niet tot een te hoog bedrag is opgelegd.

3.2.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en - naar het hof begrijpt - herziening van de voorlopige aanslag 60.02 zodanig dat daarbij een verlies van € 14.362 in aanmerking wordt genomen. De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing