Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 23-03-2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:937, 21/00254

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 23-03-2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:937, 21/00254

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
23 maart 2022
Datum publicatie
7 april 2022
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2022:937
Zaaknummer
21/00254

Inhoudsindicatie

Het hof is van oordeel dat belanghebbende recht heeft op een hogere vergoeding van immateriële schade vanwege de overschrijding van de redelijke termijn, dan het bedrag van € 500 dat de rechtbank heeft toegekend.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Nummer: 21/00254

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] B.V.,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 1 december 2020, nummer BRE 19/2361, in het geding tussen belanghebbende en

de heffingsambtenaar van de gemeente Veere,

hierna: de heffingsambtenaar,

en

de Staat (de minister van Justitie en Veiligheid),

hierna: de minister.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende een aanslag in de toeristenbelasting opgelegd.

1.2.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De heffingsambtenaar heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de heffingsambtenaar beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Op 11 februari 2022 om 10:49 uur heeft het hof van [gemachtigde] , gemachtigde van belanghebbende, de volgende email ontvangen:

“Hiermee bevestig ik wat ik zojuist ook telefonisch al kenbaar heb gemaakt, namelijk dat appellante in het in hoofde hiervan genoemde hoger beroep dat beroep deels wenst in te trekken. Zij wenst het hoger beroep nog slechts te handhaven in zoverre daarmee is opgekomen tegen het oordeel van de Rechtbank m.b.t. de vergoeding van immateriële schade waarom namens haar is verzocht (overschrijding redelijke termijn). Aan wat daarover aan het hoger beroep ten grondslag is gelegd heb ik in wezen niets toe te voegen, reden waarom ik ervan afzie om deel te nemen aan de zitting die zo meteen aanvangt. Ik wil niet het odium op mij laden dat ik met mijn deelname daaraan slechts uit ben op het vergaren van proceskostenvergoedingen. Wat die vergoedingen aangaat merk ik op, dat cliënte recht had en heeft op vergoeding van proceskosten samenhangend met het in beroep gedane verzoek om vergoeding van die immateriële schade en dat in zoverre de Rechtbank daaraan voorbij is gegaan, dat onterecht is geweest. (…)”.

1.6.

De zitting heeft digitaal via een beeld- en geluidverbinding plaatsgevonden op11 februari 2022, aanvang 11:00 uur in ’s-Hertogenbosch. Aan deze zitting heeft deelgenomen en is gehoord, namens de heffingsambtenaar, [heffingsambtenaar] . [gemachtigde] , gemachtigde van belanghebbende, heeft het hof in zijn onder 1.5 genoemde email bericht dat hij er van afziet om deel te nemen aan de zitting.

1.7.

Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

2 Feiten

2.1.

De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende op 31 maart 2018 een aanslag in de toeristenbelasting 2017 opgelegd.

2.2.

Belanghebbende heeft op 11 april 2018 per fax bezwaar gemaakt tegen de aanslag. De beslistermijn voor het doen van uitspraak op bezwaar is met instemming van belanghebbende uitgesteld. Deze instemming is door belanghebbende verleend in zijn brief van 4 oktober 2018 aan de heffingsambtenaar. In zijn brief van 31 december 2018 is belanghebbende op die instemming teruggekomen, met dien verstande dat hij nog akkoord ging met een uitstel voor het doen van uitspraak op bezwaar tot uiterlijk 8 januari 2019.

2.3.

De heffingsambtenaar heeft bij uitspraak op bezwaar van 8 april 2019 het bezwaar ongegrond verklaard.

2.4.

Belanghebbende heeft op 20 mei 2019 per fax beroep ingesteld tegen de uitspraak van de heffingsambtenaar. De rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 1 december 2020 ongegrond verklaard. In die uitspraak heeft de rechtbank de heffingsambtenaar veroordeeld tot betaling aan belanghebbende van een immateriële schadevergoeding van € 500, de heffingsambtenaar gelast het betaalde griffierecht van € 345 aan belanghebbende te vergoeden en de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende van € 525.

3 Geschil en conclusies van partijen

3.1.

Belanghebbende heeft in de onder 1.5 genoemde email haar grieven tegen de aan haar opgelegde aanslag toeristenbelasting 2017 laten varen. Zij handhaaft in hoger beroep nog slechts het standpunt dat zij recht heeft op een hogere vergoeding van immateriële schade vanwege de overschrijding van de redelijke termijn waarbinnen het geschil beslecht had moeten zijn, dan het bedrag van € 500 dat de rechtbank heeft toegekend en op een vergoeding van de proceskosten in hoger beroep.

3.2.

De heffingsambtenaar refereert zich voor wat betreft de resterende in geschil zijnde vragen aan het oordeel van het hof.

4 Gronden

5 Beslissing