Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 12-04-2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:1202, 20/00511

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 12-04-2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:1202, 20/00511

Inhoudsindicatie

Aanslag IB 2016. Tot de loonkosten die belanghebbende ten behoeve van zijn werknemers in 2016 heeft gemaakt behoort een bedrag dat op grond van de werkkostenregeling voor de loonbelasting onbelast is gebleven. In geschil is of de aftrekbeperking van artikel 3.15, lid 1, onderdelen a en b, Wet IB 2001 in dit geval van toepassing is of niet. Belanghebbende stelt dat de wijziging van het loonbegrip in artikel 10, lid 1, Wet LB (n.a.v. de invoering van de werkkostenregeling) in combinatie met het vervallen van artikel 11, lid 1, onderdelen a en b, Wet LB (oud) een uitbreiding is van het loonbegrip. Aangezien de aftrekbeperking van artikel 3.15, lid 1, onderdelen a en b, Wet IB 2001 niet ziet op loonkosten is in de visie van belanghebbende de aftrekbeperking niet van toepassing. Het hof is van oordeel dat de aftrekbeperking slechts dan niet van toepassing is als het kosten betreft die feitelijk in de loonbelasting zijn betrokken. Dit is niet anders geworden door de invoering van de werkkostenregeling. Het gelijk is aan de inspecteur.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Nummer: 20/00511

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

wonend in [woonplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag (hierna: de rechtbank) van 20 mei 2020, nummer SGR 20/2181, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2016 jaar opgelegd.

1.2.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant.

1.4.

Bij beslissing van 4 maart 2020 heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep op basis van de Regeling tijdelijke aanwijzing bevoegde gerechten voor bodemzaken rijksbelastingen van 10 september 2019 (hierna: de Regeling) voor verdere behandeling en beslissing verwezen naar de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.5.

Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof Den Haag. Bij beslissing van 17 september 2020 heeft het gerechtshof Den Haag het hoger beroep op basis van de Regeling voor verdere behandeling en beslissing verwezen naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch (hierna: het hof). De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.6.

Het hof heeft bepaald dat de zitting achterwege kan blijven. Geen van partijen heeft – na navraag door het hof – verklaard gebruik te willen maken van hun recht om op een zitting te worden gehoord. Het hof heeft partijen schriftelijk meegedeeld dat het onderzoek is gesloten.

2 Feiten

2.1.

Belanghebbende exploiteert een supermarkt in [plaats] . Het daarmee behaalde resultaat is als winst uit onderneming in de aangifte IB/PVV 2016 aangegeven. Voor zijn personeel past hij de werkkostenregeling toe.

2.2.

Tot de loonkosten die belanghebbende ten behoeve van zijn werknemers in 2016 heeft gemaakt behoort een bedrag van € 6.533,91 dat op grond van de werkkostenregeling voor de loonbelasting onbelast is gebleven. Het betreft vergoedingen en verstrekkingen van (op de werkplek) genuttigde maaltijden, consumpties, personeelsfeesten en werkkleding, waarvan de vergoedingen en verstrekkingen voor een deel cao gerelateerd zijn.

2.3.

In de aangifte IB/PVV 2016 heeft belanghebbende over het volgende een expliciete uitspraak van de inspecteur gevraagd: “In de aangifte is het volgende standpunt ingenomen. De kosten die onder de werkkostenregeling vallen zijn uitgesloten van de aftrekbeperking zoals opgenomen in artikel 3.15 Wet IB 2001. Het verschil in de berekening van de Oort-kosten is € 1.732.”.

2.4.

De inspecteur heeft de aanslag IB/PVV 2016 opgelegd waarbij hij voormelde aftrekbeperking wel heeft toegepast.

2.5.

De aanslag is vastgesteld naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 185.376. De inspecteur heeft de aanslag bij uitspraak op bezwaar gehandhaafd. Het daartegen ingestelde beroep is door de rechtbank ongegrond verklaard.

3 Geschil en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de aftrekbeperking van artikel 3.15, lid 1, onderdelen a en b, Wet IB 2001 in dit geval van toepassing is of niet.

3.2.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, de uitspraak op bezwaar en vermindering van de aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 183.886 (vastgesteld belastbaar inkomen uit werk en woning € 185.376 – hogere aftrekbare kosten € 1.732 + minder MKB-vrijstelling € 242). De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing