Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 05-07-2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:2189, 21/01591 tot en met 21/01594

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 05-07-2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:2189, 21/01591 tot en met 21/01594

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
5 juli 2023
Datum publicatie
12 oktober 2023
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2023:2189
Formele relaties
Zaaknummer
21/01591 tot en met 21/01594
Relevante informatie
Art. 9.6 Wet IB 2001, Art. 45aa Uitv reg IB 2001, Art. 6:11 Awb

Inhoudsindicatie

De bezwaren tegen de afwijzing van de verzoeken om ambtshalve vermindering zijn niet-ontvankelijk wegens termijnoverschrijding. Het bezwaarschrift is meer dan een week na afloop van de termijn ontvangen. Dat sprake is van aangetekende internationale postbezorging op de dag dat de bezwaartermijn verstreek maakt de termijnoverschrijding niet verschoonbaar.

Uitspraak

Team belastingrecht

Enkelvoudige Belastingkamer

Nummers: 21/01591 tot en met 21/01594

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

wonend in [woonplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 19 november 2021, nummers BRE 20/9028, 20/9603 tot en met 20/9605, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

2005, 2011 en 2013

1.1.

Belanghebbende heeft verzocht om ambtshalve vermindering van de aan hem opgelegde aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) 2005, 2011 en 2013 (hierna: de aanslag IB/PVV 2005, 2011 en 2013) en (indien van toepassing) de gelijktijdig gegeven rentebeschikkingen.1

1.2.

De inspecteur heeft deze verzoeken niet-ontvankelijk verklaard (hierna: de afwijzende beslissingen).

1.3.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de afwijzende beslissingen.

1.4.

De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en de bezwaren niet-ontvankelijk verklaard.

2017

1.5.

De inspecteur heeft aan belanghebbende een aanslag IB/PVV 2017 (hierna: de aanslag IB/PVV 2017) opgelegd. Bij gelijktijdig gegeven beschikking is belastingrente in rekening gebracht.

1.6.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslag IB/PVV 2017.

1.7.

De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.

2005, 2011, 2013 en 2017

1.8.

Belanghebbende heeft tegen de onder 1.4 en 1.7 genoemde uitspraken beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.

1.9.

Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.10.

De zitting heeft plaatsgevonden op 25 mei 2023 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen [gemachtigde] , als gemachtigde van belanghebbende, en, namens de inspecteur, [inspecteur] . Op deze zitting zijn gelijktijdig, maar niet gevoegd, behandeld de onderhavige zaak en een zaak met in hoger beroep het nummer 22/00084 van de broer van belanghebbende, [de broer] .

1.11.

Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

2 Feiten

Algemeen

2.1.

Belanghebbende is ongehuwd en heeft de Nederlandse nationaliteit. Belanghebbende stond in de jaren 2005, 2011, 2013 en 2017 in de Gemeentelijke Basisadministratie dan wel de Basisregistratie Personen ingeschreven op een Nederlands adres.

2005

2.2.

Met dagtekening 31 oktober 2008 is de aanslag IB/PVV 2005 aan belanghebbende opgelegd. Het op deze aanslag te betalen bedrag aan IB/PVV is € 12.592. De IB-heffing is gebaseerd op een verzamelinkomen van € 40.725, met dien verstande dat € 40.398 bestaat uit belastbaar inkomen uit werk en woning en € 327 uit belastbaar inkomen uit sparen en beleggen. Het premie-inkomen is vastgesteld op € 40.398. Gelijktijdig met de aanslag IB/PVV 2005 is aan belanghebbende een beschikking heffingsrente van € 1.666 gegeven.

2.3.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslag IB/PVV 2005. Bij uitspraak op bezwaar van 31 juli 2014 is het op de aanslag IB/PVV 2005 te betalen bedrag aan IB/PVV verminderd tot € 2.385. Dit is gebaseerd op een verzamelinkomen van € 23.725, met dien verstande dat in verband met verrekening met een uit 2008 afkomstig verlies van € 10.171 het belastbaar inkomen uit werk en woning op € 13.227 is gesteld, het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen op € 327 en het premie-inkomen op € 13.227. De beschikking heffingsrente is verminderd tot € 945.

2.4.

Belanghebbende heeft beroep ingesteld tegen deze uitspraak op bezwaar. Bij uitspraak van 18 februari 20152 heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard. De rechtbank heeft het premie-inkomen verminderd tot nihil. De rechtbank heeft het belastbaar inkomen uit werk en woning en het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen, zoals dat luidt na uitspraak op bezwaar (zie onder 2.3), gehandhaafd. De beschikking heffingsrente is dienovereenkomstig verminderd.

2.5.

De inspecteur heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank van 18 februari 2015. Belanghebbende heeft incidenteel hoger beroep ingesteld. Bij uitspraak van 21 december 20173 heeft het hof het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd.

2.6.

Bij verminderingsbeschikking van 3 maart 2018 heeft de inspecteur de aanslag IB/PVV 2005 verminderd tot een berekend naar een verzamelinkomen van € 23.725 (zie onder 2.3) en een premie-inkomen van nihil. De beschikking heffingsrente is verminderd tot € 834.

2.7.

Bij brief met dagtekening 10 mei 2020 heeft belanghebbende verzocht om ambtshalve vermindering van de aanslag IB/PVV 2005 en beschikking heffingsrente. Het verzoek om ambtshalve vermindering heeft betrekking op de premieplicht.

2.8.

Bij beslissing van 17 juli 2020 heeft de inspecteur het verzoek om ambtshalve vermindering, wegens niet-herstelde vormverzuimen, niet-ontvankelijk verklaard.

2.9.

Bij brief van 28 augustus 2020 heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen deze afwijzende beslissing. Bij ditzelfde geschrift heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van het verzoek tot ambtshalve vermindering van de aanslagen IB/PVV 2011 en 2013. Op de envelop waarin het bezwaarschrift is verzonden staat een poststempel met de datum 28 augustus 2020. Op het bezwaarschrift staat een door de Belastingdienst aangebrachte ontvangststempel van 10 september 2020.

2.10.

Bij uitspraak op bezwaar van 4 november 2020 heeft de inspecteur het bezwaar, onder verwijzing naar artikel 65 Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR), niet-ontvankelijk verklaard.

2011

2.11.

Met dagtekening 17 oktober 2014 heeft de inspecteur de aanslag IB/PVV 2011 aan belanghebbende opgelegd. Het op deze aanslag te betalen bedrag aan IB/PVV is nihil. Het verzamelinkomen is vastgesteld op € 239.116, met dien verstande dat tot dat bedrag verliezen uit voorgaande jaren zijn verrekend en het nog resterende bedrag aan te verrekenen verliezen is gesteld op € 4.659. In verband met de toegepaste verliesverrekening is zowel het belastbaar inkomen uit werk en woning als het premie-inkomen op nihil gesteld. Op het aanslagbiljet staat het volgende over de mogelijkheden om rechtsmiddelen aan te wenden tegen de verliesverrekening:

“U kunt bezwaar maken tegen het totaalbedrag van het verrekende verlies uit werk en woning. Dit bedrag is op grond van artikel 3.153 van de Wet inkomstenbelasting 2001 vastgesteld op € 239.116, waarvan € 239.116 ondernemingsverlies.”

2.12.

Bij brief met dagtekening 11 mei 2020 heeft belanghebbende verzocht om ambtshalve vermindering van de aanslag IB/PVV 2011. Het verzoek om ambtshalve vermindering heeft betrekking op de premieplicht.

2.13.

Bij beslissing van 17 juli 2020 heeft de inspecteur het verzoek om ambtshalve vermindering, wegens niet-herstelde vormverzuimen, niet-ontvankelijk verklaard.

2.14.

Belanghebbende heeft bij brief met dagtekening 28 augustus 2020 bezwaar gemaakt tegen de afwijzende beslissing van 17 juli 2020. In ditzelfde geschrift heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van het verzoek tot ambtshalve vermindering van de aanslagen IB/PVV 2005 en 2013. Belanghebbende heeft het bezwaarschrift op 28 augustus 2020 per aangetekende post verzonden vanuit [plaats] , Liechtenstein. Op de envelop waarin het bezwaarschrift is verzonden staat een poststempel met de datum 28 augustus 2020. Op het bezwaarschrift staat een door de Belastingdienst aangebrachte ontvangststempel van 10 september 2020.

2.15.

Bij uitspraak op bezwaar van 4 november 2020 heeft de inspecteur het bezwaar, wegens onverschoonbare termijnoverschrijding, niet-ontvankelijk verklaard. Subsidiair wijst de inspecteur op niet-herstelde vormverzuimen.

2013

2.16.

Met dagtekening 29 juni 2016 heeft de inspecteur de aanslag IB/PVV 2013 aan belanghebbende opgelegd. Het op deze aanslag te betalen bedrag aan IB/PVV is € 2.183. Deze aanslag is gebaseerd op een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 27.871, een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.067 en een premie-inkomen van € 14.591. De gelijktijdig met deze aanslag gegeven beschikking belastingrente is € 184. Het in totaal op de aanslag IB/PVV 2013 en beschikking belastingrente te betalen bedrag is € 2.367.

2.17.

Bij brief van 4 juli 2016 heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de aanslag IB/PVV 2013.

2.18.

De inspecteur heeft het bezwaar bij uitspraak op bezwaar van 9 december 2016 ongegrond verklaard.

2.19.

Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 7 februari 20174 ongegrond verklaard.

2.20.

Belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank. Bij uitspraak van 21 december 20175 heeft het hof het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd.

2.21.

Bij brief met dagtekening 10 mei 2020 heeft belanghebbende verzocht om ambtshalve vermindering van de aanslag IB/PVV 2013. Het verzoek om ambtshalve vermindering heeft betrekking op de premieplicht.

2.22.

Bij beslissing van 17 juli 2020 heeft de inspecteur het verzoek om ambtshalve vermindering, wegens niet-herstelde vormverzuimen, niet-ontvankelijk verklaard.

2.23.

Belanghebbende heeft bij brief met dagtekening 28 augustus 2020 bezwaar gemaakt tegen de afwijzende beslissing van 17 juli 2020. In hetzelfde geschrift is bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van de verzoeken tot ambtshalve vermindering van de aanslagen IB/PVV 2005 en 2011. Het hof voegt hetgeen onder 2.14 is opgenomen over de verzending en de ontvangst op deze plaats is.

2.24.

Bij uitspraak op bezwaar van 4 november 2020 heeft de inspecteur het bezwaar, wegens onverschoonbare termijnoverschrijding, niet-ontvankelijk verklaard. Subsidiair wijst de inspecteur op niet-herstelde vormverzuimen.

2.25.

Op 16 december 2020 heeft de inspecteur ambtshalve een verminderingsbeschikking gegeven. Het op de aanslag IB/PVV 2013 en de beschikking belastingrente te betalen bedrag is verminderd tot nihil. Het op deze verminderingsbeschikking te ontvangen bedrag is € 2.367. Het belastbaar inkomen uit werk en woning is gesteld op € 27.871, hetgeen tot een IB-heffing van € 2.041 leidt met dien verstande dat tot dat bedrag “aftrek elders belast inkomen” is verleend. Het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen is gesteld op € 1.067, hetgeen tot een IB-heffing van € 320 leidt. Aangezien het bedrag aan heffingskortingen waarop belanghebbende recht heeft € 590 bedraagt, leidt het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen echter niet tot een te betalen belastingbedrag. Het premie-inkomen is gesteld op nihil.

2017

2.26.

Met dagtekening 25 augustus 2020 is de aanslag IB/PVV 2017 aan belanghebbende opgelegd. De aanslag IB/PVV 2017 is gebaseerd op een verzamelinkomen van € 41.709. Het verzamelinkomen bestaat volledig uit belastbaar inkomen uit werk en woning. Het premie-inkomen is vastgesteld op nihil. De gelijktijdig gegeven beschikking belastingrente bedraagt € 23.

2.27.

Op 25 augustus 2020 heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de aanslag IB/PVV 2017.

2.28.

Bij uitspraak op bezwaar van 14 oktober 2020 heeft de inspecteur het bezwaar ongegrond verklaard.

2.29.

Belanghebbende beroept zich met betrekking tot de aanslag IB/PVV 2017 op een, zogenoemde, “schone lei”-verklaring. Belanghebbende verwijst in dit verband naar een e-mail die een medewerker van de Belastingdienst, [persoon] (hierna: [persoon] ), op 3 augustus 2017 aan hem verstuurd heeft. Deze e-mail luidt als volgt:

“(…) Van de ontvanger kreeg ik zojuist het bericht dat dhr. [belanghebbende] met een schone lei verder is gegaan. Dit houdt in dat de aanslagen over 2003, 2005, maar ook die van 2013 nooit meer ingevorderd zullen worden. Dit ongeacht de uitspraken van het Hof Den Bosch.

Het doorprocederen lijkt mij nu geen enkel belang meer te hebben. (…)”

Algemeen

2.30.

Belanghebbende heeft beroep ingesteld tegen de uitspraken op bezwaar van 4 november 2020 (zie onder 2.10, 2.15 en 2.24) respectievelijk 14 oktober 2020 (zie onder 2.28).

2.31.

De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard en het verzoek om toekenning van een immateriële schadevergoeding afgewezen.

3 Geschil en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

1. Heeft de inspecteur de bezwaren die gericht zijn tegen de beslissingen op de verzoeken om ambtshalve vermindering van de aanslagen IB/PVV 2005, 2011 en 2013 terecht niet-ontvankelijk verklaard?

2. Is een zogenoemde “schone lei”-verklaring aan belanghebbende gegeven en zo ja, leidt dit tot vernietiging dan wel vermindering van de aanslag IB/PVV 2017?

3. Heeft belanghebbende in verband met de overschrijding van de redelijke termijn recht op een immateriële schadevergoeding?

3.2.

Belanghebbende concludeert tot ontvankelijkverklaring van de bezwaren gericht tegen de beslissingen op de verzoeken tot ambtshalve vermindering van de aanslagen IB/PVV 2005, 2011 en 2013 en terugwijzing naar de inspecteur. Daarnaast concludeert belanghebbende tot vernietiging van de aanslag IB/PVV 2017. De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing