Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 09-08-2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:2593, 21/01119

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 09-08-2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:2593, 21/01119

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
9 augustus 2023
Datum publicatie
19 oktober 2023
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2023:2593
Formele relaties
Zaaknummer
21/01119
Relevante informatie
Art. 14 Wet OB 1968, Art. 31 Wet OB 1968, Art. 2 AWR, Art. 26 AWR, Art. 65 AWR, Art. 6:11 Awb, Art. 7:1 Awb

Inhoudsindicatie

Belanghebbende verzoekt per brief om teruggaaf van omzetbelasting. Zij heeft ten onrechte omzetbelasting gefactureerd en zij herstelt dat door creditfacturen. Het hof is van oordeel dat het verzoek om teruggaaf ter zake van de creditfacturen een verzoek om ambtshalve vermindering is, waartegen geen bezwaar en beroep openstaat.. Belanghebbende dient zich te wenden tot de burgerlijke rechter.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Nummer: 21/01119

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

gevestigd in [vestigingsplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 12 augustus 2021, nummer BRE 21/722 in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Belanghebbende heeft op 10 juli 2019 verzocht om teruggaaf van omzetbelasting. De inspecteur heeft bij besluit van 29 mei 2020 besloten niet aan dit verzoek tegemoet te komen.

1.2.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en zijn besluit van 29 mei 2020 gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

De zitting heeft plaatsgevonden op 16 juni 2023 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen [curator] , curator in het faillissement van belanghebbende en de gemachtigde van belanghebbende, [gemachtigde] , alsmede, namens de inspecteur, [inspecteur 1] , [inspecteur 2] en [inspecteur 3] .

1.6.

Belanghebbende heeft tijdens de zitting een pleitnota voorgelezen en exemplaren daarvan overgelegd aan het hof en aan de andere partij. Ook heeft belanghebbende het ingevulde ‘formulier proceskosten’ overgelegd.

1.7.

Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

2 Feiten

2.1.

Belanghebbende heeft op 6 april 2017 een overeenkomst genaamd ‘ [overeenkomst] ’ (hierna: de overeenkomst) gesloten met de gemeente [gemeente] (hierna: de gemeente) en de Stichting [stichting] (hierna: [stichting] ). Op grond van de overeenkomst heeft belanghebbende zich eraan verbonden om een kultuurhuis, bestaande uit een basisschool en een dorpshuis, te realiseren en te exploiteren.

2.2.

Belanghebbende heeft in de jaren 2017 tot en met 2019 facturen met omzetbelasting uitgereikt aan de gemeente voor in totaal € 3.253.054 inclusief omzetbelasting van € 564.580. Belanghebbende heeft hiervan op aangifte een bedrag van € 354.802 voldaan.

2.3.

Belanghebbende heeft bij brief van 24 april 2019 aan de gemeente een bedrag van € 3.129.588 als onbelaste investeringssubsidie aangevraagd.

2.4.

Belanghebbende heeft met dagtekening 25 april 2019 creditfacturen ten bedrage van in totaal € 3.253.054 uitgereikt aan de gemeente.

2.5.

Op 7 mei 2019 is, in het zicht van de oplevering van het kultuurhuis, het faillissement van belanghebbende uitgesproken. Belanghebbende heeft geen andere activiteiten gehad dan de bouw en de (voorgenomen) exploitatie van het kultuurhuis. De overeenkomst is kort vóór het faillissement ontbonden door de gemeente en [stichting] .

2.6.

Belanghebbende heeft bij brief met dagtekening 9 juli 2019, ontvangen door de inspecteur op 10 juli 2019, een verzoek om teruggaaf van omzetbelasting ten bedrage van € 492.819 gedaan.

2.7.

De inspecteur heeft het verzoek om teruggaaf bij besluit met dagtekening 29 mei 2020 afgewezen. Belanghebbende is hiertegen opgekomen bij brief van 26 juni 2020, welke brief zij heeft aangeduid met ‘bezwaar’. De inspecteur heeft met dagtekening 22 januari 2021 bij uitspraak op bezwaar zijn besluit van 29 mei 2020 gehandhaafd.

Relevante regelgeving

2.8.

Artikel 8:1 Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb):

‘Een belanghebbende kan tegen een besluit beroep instellen bij de bestuursrechter.’

2.9.

Artikel 8:5 Awb:

‘1 Geen beroep kan worden ingesteld tegen een besluit als bedoeld in artikel 1 van de bij deze wet behorende Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak. (…)’

2.10.

Artikel 8:6 Awb:

‘1. Het beroep kan worden ingesteld bij de rechtbank, tenzij een andere bestuursrechter bevoegd is ingevolge hoofdstuk 2 van de bij deze wet behorende Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak dan wel ingevolge een ander wettelijk voorschrift. (…)’

2.11.

Artikel 7:1 Awb:

‘Degene aan wie het recht is toegekend beroep bij een bestuursrechter in te stellen, dient alvorens beroep in te stellen bezwaar te maken, tenzij: (…)’

2.12.

Artikel 26 Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna AWR):

‘1 In afwijking van artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht kan tegen een ingevolge de belastingwet genomen besluit slechts beroep bij de bestuursrechter worden ingesteld, indien het betreft:

a. een belastingaanslag, daaronder begrepen de in artikel 15 voorgeschreven verrekening, of

b. een voor bezwaar vatbare beschikking.

2 De voldoening (…) op aangifte, (…), van een bedrag als belasting wordt voor de mogelijkheid van beroep gelijkgesteld met een voor bezwaar vatbare beschikking van de inspecteur. De wettelijke voorschriften inzake bezwaar en beroep tegen zodanige beschikking zijn van overeenkomstige toepassing, voorzover de aard van de voldoening, (…) zich daartegen niet verzet.’

2.13.

Artikel 6 AWR:

‘1. Met betrekking tot belastingen welke ingevolge de belastingwet (…) op aangifte worden voldaan (…), kan de inspecteur degene die naar zijn mening vermoedelijk belastingplichtig (…) is uitnodigen tot het doen van aangifte. (…) Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot de wijze waarop het uitnodigen tot het doen van aangifte geschiedt. (…)’

2.14.

Artikel 8 AWR:

‘Ieder die is uitgenodigd tot het doen van aangifte, is gehouden aangifte te doen door:

a. de in de uitnodiging gevraagde gegevens duidelijk, stellig en zonder voorbehoud op bij ministeriële regeling te bepalen wijze in te vullen, te ondertekenen en in te leveren of toe te zenden, alsmede

b. de in de uitnodiging gevraagde bescheiden of andere gegevensdragers, dan wel de inhoud daarvan, op bij ministeriële regeling te bepalen wijze in te leveren of toe te zenden.

2 Het doen van aangifte is geen aanvraag in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht. (…).’

2.15.

Artikel 14 Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB 1968):

‘1 De in een tijdvak verschuldigd geworden belasting moet op aangifte worden voldaan. (,,,)’

2.16.

Artikel 17 Wet OB 1968:

‘Ingeval de voor aftrek in aanmerking komende belasting meer bedraagt dan de in het tijdvak verschuldigd geworden belasting, wordt het verschil aan de ondernemer op zijn verzoek terugbetaald.’

2.17.

Artikel 31 Wet OB 1968:

‘1 Een verzoek om teruggaaf van belasting geschiedt bij de aangifte over het tijdvak waarin het recht op teruggaaf is ontstaan.

2 In gevallen waarin geen aangifte op de voet van artikel 14 moet worden ingediend, geschiedt een verzoek om teruggaaf door het doen van aangifte.

(…)

8 De inspecteur beslist op het verzoek om teruggaaf bij voor bezwaar vatbare beschikking. (…)’

2.18.

Artikel 65 AWR:

‘1 Een onjuiste belastingaanslag of beschikking kan door de inspecteur ambtshalve worden verminderd. Een in de belastingwet voorziene vermindering, ontheffing of teruggaaf kan door hem ambtshalve worden verleend.

2 Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van degene die een onjuist bedrag op aangifte heeft voldaan of afgedragen, of van wie een onjuist bedrag is ingehouden.’

2.19.

Artikel 8:71 Awb:

‘Voor zover uitsluitend een vordering bij de burgerlijke rechter kan worden ingesteld, wordt dit in de uitspraak vermeld. De burgerlijke rechter is aan die beslissing gebonden.’

3 Geschil en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

I. Staat bezwaar open tegen de beslissing van de inspecteur op het verzoek om teruggaaf van omzetbelasting gedaan bij brief van 9 juli 2019?

II. Zo vraag I bevestigend moet worden beantwoord: Heeft belanghebbende recht op teruggaaf van ten onrechte gefactureerde omzetbelasting?

3.2.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en van de uitspraak op bezwaar en tot een teruggaaf van omzetbelasting ten bedrage van € 564.580. De inspecteur concludeert primair tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank en subsidiair tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en van de uitspraak op bezwaar en tot een teruggaaf van omzetbelasting ten bedrage van € 354.802.

4 Gronden

5 Beslissing