Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 22-11-2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:3899, 22/00109

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 22-11-2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:3899, 22/00109

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
22 november 2023
Datum publicatie
24 november 2023
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2023:3899
Formele relaties
Zaaknummer
22/00109
Relevante informatie
Art. 2 WA, Art. 5 WA, Art. 51 WA

Inhoudsindicatie

Naheffingsaanslag in de accijns. Belanghebbende is strafrechtelijk vrijgesproken van het opzettelijk voorhanden hebben van onveraccijnsde sigaretten (ECLI:NL:GHSHE:2023:3037). De strafkamer heeft in het strafarrest niet laten zien of zij het Unierechtelijke begrip ‘voorhanden hebben’ volgens het Unierecht heeft uitgelegd. Dit laat de mogelijkheid open dat de vrijspraak door de strafkamer niet (alleen) berust op het ontbreken van voorwaardelijk opzet, maar (ook) op de feitelijke vaststelling dat belanghebbende de onveraccijnsde accijnsgoederen niet voorhanden had. Het hof mag, gelet op de Melo Tadeu-jurisprudentie, geen twijfel doen ontstaan over de juistheid van de vrijspraak en volgt daarom een aantal feitelijke vaststellingen van de strafkamer. Daarvan uitgaande moet naar het oordeel van het hof het doen en nalaten van belanghebbende worden toegerekend aan zijn werkgever: belanghebbende heeft niet voorhanden. De naheffingsaanslag moet daarom worden vernietigd.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Nummer: 22/00109

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

wonend in [woonplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 17 januari 2022, nummer BRE 20/4961 in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft een naheffingsaanslag in de accijns over 14 februari 2018 opgelegd. Tevens is bij beschikking belastingrente in rekening gebracht.

1.2.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft het verzet van belanghebbende gegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep uiteindelijk ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn doorgestuurd naar de andere partij.

1.6.

De zitting heeft plaatsgevonden op 22 september 2023 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen belanghebbende en zijn gemachtigde [gemachtigde] , en, namens de inspecteur, [inspecteur] .

1.7.

Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

2 Feiten

2.1.

Op 14 februari 2018 heeft de Belastingdienst/Douane bij [onderneming X] (hierna: [onderneming X] ) sigaretten aangetroffen. De pakjes sigaretten waren niet voorzien van accijnszegels.

2.2.

Belanghebbende was op 14 februari 2018 in loondienst werkzaam bij [onderneming X] als distributie supervisor. Hij was verantwoordelijk voor de gehele logistieke keten van in- en uitgaande goederen in het magazijn van [onderneming X] .

2.3.

Op [datum] 2018 is besloten een strafrechtelijk onderzoek in te stellen naar het voorhanden hebben van de sigaretten, omdat deze niet overeenkomstig de bepalingen van de Wet op de accijns (tekst 2018; hierna: de Wet) in de heffing zijn betrokken. Daardoor is artikel 5 van de Wet overtreden, wat strafbaar is gesteld bij artikel 97 van de Wet. De Fiscale Inlichtingen en Opsporingsdienst van de Belastingdienst (hierna: Belastingdienst/FIOD) heeft ter zake van dat onderzoek (dossiernaam: [naam] ) op 1 augustus 2018 een overzichtsproces-verbaal (hierna: OPV) opgemaakt. In het OPV is over de aanleiding van het onderzoek het volgende vermeld:

‘De Douane komt in de avond van 14 februari 2018 ter plaatse en constateert dat in de loods van [onderneming X] in totaal 19 pallets a 36 dozen a 50 sloffen a 10 pakjes a 20 sigaretten is 6.840.000 sigaretten van het merk [sigarettenmerk] aanwezig zijn.’

In het OPV is over de rol van belanghebbende onder meer het volgende vermeld:

‘(…)

- dat uit camerabeelden is vastgesteld dat [belanghebbende] betrokken is geweest bij de inslag van de 22 pallets van de sigaretten in de loods van [onderneming X] ;

- dat de sigaretten in opdracht van [belanghebbende] zijn gelost en opgeslagen zonder dat voor de inslag in de loods documenten zijn overlegd en vervolgens geen vastlegging is geweest in het ERP Oracle systeem;

- dat [belanghebbende] heeft verklaard dat hij voor de inslag van de zending was gebeld door [persoon A] van [bedrijf Z] ;

- dat uit camerabeelden is vastgesteld dat een tijdens de lossing de beschadigde pallet door [belanghebbende] deels is afgedekt zodat de sigaretten niet meer zichtbaar waren;

- dat hij daarom ook wetenschap had van het feit dat het sigaretten waren en van een leidinggevende in de logistieke wereld mag worden verwacht dat hij dan vragen gaat stellen als er geen documenten bij het transport zijn;

- dat [persoon A] van [bedrijf Z] verklaart geen opdracht te hebben gegeven tot de in- cq tijdelijke opslag van de sigaretten. Ook heeft hij verklaard dat er geen [persoon A] werkt bij [bedrijf Z] ten tijde van het voorval;

- dat uit de camerabeelden en verklaring van getuigen is vastgesteld dat [belanghebbende] eveneens betrokken is geweest bij de lading van de 3 pallets sigaretten in de huurwagen van [autoverhuurbedrijf] ;

- dat uit camerabeelden is vastgesteld dat [belanghebbende] ook aanwezig is geweest bij de poging tot het ophalen van de sigaretten met 3 huurauto’s op 14 februari 2018;

- dat door [persoon B] van [onderneming X] op 14 februari 2018 aan [belanghebbende] opdracht was gegeven om met [bedrijf Z] contact op te nemen zodat de sigaretten de loods uit zouden gaan;

- dat uit de telefoongegevens van de mobiele telefoon van [belanghebbende] tussen 01-01-2018 en 24-2-2018 geen enkel telefoonnummer van [bedrijf Z] , is aangetroffen;

- dat het handelen van [belanghebbende] met betrekking tot de in- en uitslag van de zending in strijd was met de procedure “Ontvangst inkomende goederen” ( [documentnummer] ) van [onderneming X] ;’

2.4.

De inspecteur heeft naar aanleiding van de bevindingen uit het onderzoek van de Belastingdienst/FIOD aan belanghebbende een naheffingsaanslag in de accijns opgelegd ten bedrage van € 1.243.884 (hierna: de naheffingsaanslag). Tegelijk met dit besluit heeft de inspecteur bij beschikking belastingrente in rekening gebracht ten bedrage van € 23.357.

2.5.

Bij uitspraak op bezwaar van 11 februari 2020 heeft de inspecteur het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard. Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank.

2.6.

Twee ambtenaren van de Douane hebben op 30 april 2020 een aanvullend proces-verbaal opgemaakt en getekend. In het aanvullend proces-verbaal is onder meer het volgende vermeld:

‘Op donderdag 15 februari 2018 hebben wij (…) bij de [firma] (…) sigaretten geteld. Wij, verbalisanten, hebben de inbeslag genomen partij sigaretten, van de [firma onderneming X BV] te [woonplaats] , geteld. Wij, verbalisanten, hebben alle 19 pallets ontdaan van de folie. Per pallet hebben wij, verbalisanten, alle dozen (36 stuks per pallet) eraf gehaald. En van iedere pallet hebben wij, verbalisanten, minimaal één (1) doos geopend om te kijken of er sigaretten in zaten. Wij, verbalisanten, hebben in iedere geopende doos, sigaretten aangetroffen, en wel van het merk: [sigarettenmerk] .’

2.7.

De meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken van de rechtbank Oost-Brabant heeft op 29 juni 2020 vonnis gewezen en bewezen verklaard dat belanghebbende zich schuldig heeft gemaakt aan de opzettelijke overtreding van een in artikel 5 van de Wet opgenomen verbod.

2.8.

De rechtbank heeft bij uitspraak van 17 januari 2022 het in 2.5 bedoelde beroep ongegrond verklaard.

2.9.

De meervoudige kamer voor strafzaken van het hof (hierna: de strafkamer) heeft op 17 februari 2023 arrest gewezen op het hoger beroep tegen het in 2.7 bedoelde vonnis (hierna: het strafarrest).1 De strafkamer heeft het in 2.7 bedoelde vonnis van de rechtbank Oost-Brabant vernietigd en belanghebbende vrijgesproken van het tenlastegelegde. De strafkamer heeft daartoe onder meer het volgende overwogen:

‘Het hof is allereerst van oordeel dat op grond van het voorhanden zijnde dossier niet is af te leiden dat de verdachte ‘ [A] ’ opzet heeft gehad op het voorhanden hebben van sigaretten die niet overeenkomstig de Wet op de accijns in de heffing waren betrokken. Dit geldt temeer nu uit het onderzoeksdossier niet is gebleken dat de beschadiging van de verpakking op de pallet zodanig was dat de verdachte op enig moment aan het uiterlijk van de dozen sigaretten gezien moet hebben dat de sigaretten niet waren voorzien van de vereiste accijnszegels.

De vraag is derhalve of de omstandigheden waaronder de opslag van de sigaretten heeft plaatsgevonden dermate verdacht was dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte op zijn minst genomen de aanmerkelijke kans dat de voorhanden sigaretten niet overeenkomstig de Wet op de accijns in de heffing waren betrokken, bewust heeft aanvaard.

Het hof stelt dienaangaande allereerst vast dat de verklaring van de verdachte dat hij door iemand is gebeld die zich voorstelde als [persoon A] , medewerker van [bedrijf Z] , op grond van de opsporingsresultaten niet kan worden uitgesloten. Zo ontbreekt het aan het nodige onderzoek aan bij de verdachte of bij het bedrijf [onderneming X] in gebruik zijnde telecommunicatieapparatuur en aan onderzoek aan de daarmee gegeneerde telecommunicatie gegevens. Het hof ziet onvoldoende grond is om de verklaring van de verdachte als onaannemelijk te bestempelen. Het hof gaat er derhalve vanuit dat er op deze wijze met de verdachte contact heeft plaatsgevonden.

Het hof is van oordeel dat de verdachte door:

- er (blindelings) vanuit te gaan dat de persoon die hem belde ook daadwerkelijk een medewerker van [bedrijf Z] was;

- pallets te stallen waarvan hij van tevoren niet wist wat voor soort lading het betrof en die niet voorzien waren van labels of kennelijk voorzien waren van pakbonnen en

- nadat hij erachter kwam dat op deze pallets dozen met sigaretten stonden deze alsnog heeft laten stallen,

weliswaar minst genomen onvoorzichtig en onnadenkend heeft gehandeld, maar dit maakt nog niet dat er daarmee sprake is geweest van voorwaardelijk opzet op het voorhanden hebben van illegale sigaretten.

Daarnaast stelt het hof vast dat zich in het dossier van de FIOD weliswaar verklaringen bevinden die belastend zijn voor de verdachte en waaruit naar voren komt dat het handelen van de verdachte niet paste bij de gebruikelijke bedrijfsvoering van [onderneming X] , maar dat op deze verklaringen bij het verhoor door de raadsheer-commissaris weer deels is teruggekomen. Daarnaast bevinden zich in het dossier ook verklaringen van werknemers van het bedrijf [onderneming X] die (al dan niet expliciet daarnaar gevraagd) juist de verklaring van de verdachte niet weerspreken of uitsluiten dat er vaker spullen voor andere bedrijven, bij wijze van vriendendienst tijdelijk in de opslagruimte van het bedrijf [onderneming X] werden opgeslagen zonder dat deze goederen werden ingeboekt in het registratiesysteem, en dat door [bedrijf Z] en [onderneming X] over en weer wel eens goederen tijdelijk bij elkaar werden gestald. Ook de verklaring van de verdachte dat hij vaker hielp bij het laden en lossen van goederen lijkt, gelet op verklaringen van collega's, niet van elke realiteit gespeend.

Tot slot stelt het hof vast dat meerdere werknemers van [onderneming X] hebben gezien dat op de betreffende pallets dozen met sigaretten waren opgeslagen. Uit meerdere verklaringen komt naar voren dat deze werknemers, op het moment dat zij hoorden dat de lading van [bedrijf Z] was, gerustgesteld waren. In ieder geval heeft het bij geen van de werknemers dusdanig wantrouwen opgeroepen dat zij dit direct hebben gemeld bij de directie van het bedrijf.

Concluderend is liet hof van oordeel dat op grond van de omstandigheden - voor zover op grond van het onderzoeksdossier gebleken - waaronder de verdachte de betreffende pallets heeft gestald, zoals onder meer het ontstane beeld van de bedrijfscultuur binnen [onderneming X] , niet gezegd kan worden dat het gedrag van de verdachte zodanig afwijkend, bevreemdend of verdacht is geweest dat daaruit zonder meer kan worden afgeleid dat de verdachte de aanmerkelijke kans bewust heeft aanvaard dat de sigaretten illegale contrabande betrof.’

Tegen dit arrest is geen beroep in cassatie ingesteld. Het strafarrest staat onherroepelijk vast.

3 Geschil en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de naheffingsaanslag ten onrechte dan wel tot een te hoog bedrag is vastgesteld. Verder is in geschil of belanghebbende recht heeft op een schadevergoeding.

3.2.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de naheffingsaanslag en rentebeschikking, met veroordeling van de inspecteur in de kosten van bezwaar en de proceskosten alsmede met veroordeling van de inspecteur tot het vergoeden van de schade die belanghebbende heeft geleden, een vergoeding van de kosten van bezwaar en proceskosten daaronder begrepen.

3.3.

De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing