Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 25-09-2024, ECLI:NL:GHSHE:2024:3012, 22/2253
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 25-09-2024, ECLI:NL:GHSHE:2024:3012, 22/2253
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 25 september 2024
- Datum publicatie
- 24 januari 2025
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2025:1595
- Zaaknummer
- 22/2253
- Relevante informatie
- Art. 6:5 Awb, Art. 6:6 Awb, Art. 6:15 Awb, Art. 8:55 Awb
Inhoudsindicatie
Deze zaak betreft een WOZ-zaak zonder enige grond van bezwaar, waarin de heffingsambtenaar het bezwaar niet-ontvankelijk heeft verklaard en de rechtbank het bezwaar wel ontvankelijk heeft verklaard.
In geschil is of:
- het hoger beroep door het bevoegde bestuursorgaan is ingediend (hof: ja);
- de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het bezwaar van belanghebbende ontvankelijk is (hof: nee);
- de hoorplicht in de bezwaarfase is geschonden (hof: nee);
- de rechtbank de juiste nevenbeslissingen heeft genomen (hof: de door de rechtbank toegekende proceskostenvergoeding moet worden herrekend).
Het hoger beroep van de heffingsambtenaar is gegrond. Het incidenteel hoger beroep van belanghebbende is ongegrond.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummer: 22/2253
Uitspraak op het hoger beroep van
de heffingsambtenaar van de gemeente Eindhoven,
hierna: de heffingsambtenaar,
en het incidentele hoger beroep van
[belanghebbende] , wonend in [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant (hierna: de rechtbank) van 11 april 2022, nummer SHE 20/2282V, in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar
en
de Minister van Veiligheid en Justitie,
hierna: de minister.
1 Ontstaan en loop van het geding
De heffingsambtenaar heeft in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) een beschikking gegeven (hierna: de WOZbeschikking) en daarbij de waarde van de woningen [adres 1] en [adres 2] per 1 januari 2019 vastgesteld. Op hetzelfde biljet zijn de aanslagen onroerendezaakbelastingen eigenaar woning en de aanslagen rioolheffing eigenaar voor het jaar 2020 bekendgemaakt.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De heffingsambtenaar heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft het beroep met toepassing van artikel 8:54 Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft verzet gedaan bij de rechtbank.
De rechtbank heeft bij de onderhavige uitspraak op het verzet en het beroep van belanghebbende beslist.1 Als rechtsmiddel is onder de uitspraak vermeld dat beroep in cassatie kan worden ingesteld bij de Hoge Raad.
De heffingsambtenaar heeft (namens het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven) beroep in cassatie ingesteld bij de Hoge Raad.
Belanghebbende heeft incidenteel beroep in cassatie ingesteld en heeft een verweerschrift ingediend bij de Hoge Raad.
De Hoge Raad heeft de beroepen in cassatie met toepassing van artikel 6:15, lid 1, Awb, aan het hof doen toekomen en heeft partijen daarvan in kennis gesteld.
Het hof heeft de beroepen als hoger beroep en incidenteel hoger beroep in behandeling genomen. Belanghebbende heeft de gronden van het incidenteel hoger beroep aangevuld en een verweerschrift ingediend bij het hof.
De heffingsambtenaar heeft nadere stukken ingediend.
Belanghebbende heeft nadere stukken ingediend.
De zitting heeft plaatsgevonden op 28 juni 2024 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn namens de heffingsambtenaar [heffingsambtenaar 1] en [heffingsambtenaar 2] verschenen. Namens belanghebbende is niemand verschenen. Belanghebbende is uitgenodigd om ter zitting te verschijnen bij brief van het hof van 20 maart 2024, met vermelding van datum, plaats en tijdstip van de zitting. Op 27 maart 2024 heeft het hof vervolgens een brief met de naam: ‘gewijzigd tijdstip mondelinge behandeling’ aan partijen gestuurd met de volgende inhoud:
‘In de eerder aan u gestuurde uitnodiging voor de mondelinge behandeling heeft het gerechtshof u bericht dat de zitting op vrijdag 28 juni 2024 om 12.00 uur begint. Om organisatorische redenen is de aanvangstijd gewijzigd naar 10.45 uur.’
Deze brief, met track & trace-code [nummer 1] , is aangetekend verzonden naar het door belanghebbende opgegeven adres van zijn gemachtigde [gemachtigde] . Tot de gedingstukken behoort een kopie van de lijst van aangetekende verzendbewijzen en een schermprint van de statusinformatie van het verzendbewijs. Hieruit volgt dat de brief is afgehaald op een PostNL-locatie op 28 maart 2024.
Op de zitting van 28 juni 2024, om 10.45 uur, zijn gelijktijdig behandeld de onderhavige zaak en de zaak met nummer 22/1651.
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
Bij brief van 2 september 2024 heeft belanghebbende om heropening van het onderzoek verzocht. Het hof heeft belanghebbende daarop bericht dat het onderzoek ter zitting is gesloten en zijn brief geen aanleiding geeft tot heropening van het onderzoek.
2 Feiten
Belanghebbende is, samen met zijn echtgenoot [echtgenoot] (hierna: [echtgenoot] ), eigenaar van de woningen waarop de WOZ-beschikking betrekking heeft.
[gemachtigde] heeft namens belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de WOZ-beschikking. In het bezwaarschrift is vermeld:
‘Ik treed op namens [belanghebbende] (hierna: belanghebbende), wonende te
[woonplaats] en maak hierbij tijdig bezwaar tegen de aanslag gemeentelijke belastingen d.d.
29 februari 2020, aanslagnummer [aanslagnummer] , subjectnr. [nummer 2] . Een afschrift hiervan
treft u als bijlage aan.
Belanghebbende verzoekt in ieder geval om een vergoeding op grond van artikel 7:15
Awb wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Daarnaast verzoek ik u om
telefonisch te worden gehoord. Tot slot verzoek ik u mij namens belanghebbende om,
mede in het licht van het beginsel van hoor en wederhoor, alle zaakstukken in dit
dossier te doen toekomen zodat deze bestudeerd kunnen worden.
Ik deel u tot slot nog mede dat mijn elektronische weg niet openstaat voor alle formele
bestuurlijke berichten.’
De heffingsambtenaar heeft belanghebbende bij brieven van 12 maart 2020, 15 mei 2020 en 4 juni 20202 in de gelegenheid gesteld het bezwaar te motiveren. Daarbij is vermeld dat als binnen de gestelde termijn geen motivering wordt ontvangen, het bezwaar niet-ontvankelijk kan/zal worden verklaard.
Bij brief van 23 juni 2020 heeft de heffingsambtenaar belanghebbende uitgenodigd voor een hoorzitting. De brief vermeldt:
‘Geachte heer [gemachtigde] ,
U hebt namens [belanghebbende] bezwaar gemaakt tegen het aanslagbiljet
gemeentelijke belastingen 2020 met nummer [aanslagnummer] . Ik heb u al verschillende malen
gevraagd om het bezwaar te motiveren. Daarop is telkens geen reactie gekomen. Op dit
moment is het mij nog steeds niet duidelijk tegen welke van de zes beschikkingen op het
biljet u precies bezwaar maakt.
Om hierover duidelijkheid te krijgen, lijkt met het zinvol om u te horen.
De hoorzitting vindt plaats op vrijdag 10 juli 2020 om 10.00 uur. Conform de richtlijnen
van het RIVM zal de hoorzitting telefonisch plaatsvinden. Op dit tijdstip zal ik u bellen op
het telefoonnummer dat is vermeld op uw briefpapier.
Mocht deze datum u niet schikken, dan heb ik de volgende alternatieven:
Maandag 13 juli 2020 om 10.00 uur
Maandag 6 juli 2020 om 10.00 uur
Voor de volledigheid stuur ik u - opnieuw - de taxatieverslagen van de twee woningen
op het aanslagbiljet toe.’
De brief is zowel per e-mail als per post aan [gemachtigde] verzonden.
Van de zijde van belanghebbende is niet gereageerd.
De heffingsambtenaar heeft vervolgens uitspraak op bezwaar gedaan, waarin is vermeld:
‘Besluit
Ik verklaar u bezwaar niet-ontvankelijk. Hieronder treft u mijn motivering aan.
Motivering
In uw brief van 2 maart 2020 geeft u aan dat u namens [belanghebbende] bezwaar maakt tegen de aanslag gemeentelijke belastingen met aanslagnummer [aanslagnummer] . U verzoekt om een vergoeding van de kosten van bezwaar, u wilt worden gehoord en verzoekt toezending van alle zaakstukken.
Per brief van 12 maart 2020 heb ik de ontvangst van de brief bevestigd en daarbij de
taxatieverslagen meegezonden van de onroerende zaken [adres 1] en [adres 2] .
Ik heb u gevraagd het bezwaar te motiveren voor 15 april 2020 op straffe van mogelijke
niet-ontvankelijkverklaring. Die brief is per e-mail verstuurd, aangezien medewerkers van de
gemeente Eindhoven vanwege de RIVM-richtlijnen ter bestrijding van het coronavirus genoodzaakt waren om thuis te werken.
In mijn brief met dagtekening 15 mei 2020 heb ik u opnieuw gevraagd het bezwaar te motiveren, en wel voor 29 mei 2020. Ik heb u opnieuw gewezen op het risico van niet-ontvankelijkverklaring. Deze brief heb ik u op 13 mei 2020 per post en per e-mail verzonden.
Op 4 juni 2020 heb ik u opnieuw verzocht het bezwaar te motiveren. Ook toen heb ik u gewezen op het risico van niet-ontvankelijkverklaring. De taxatieverslagen van de genoemde onroerende zaken heb ik opnieuw meegestuurd. Ik heb deze brief per post verzonden en per e-mail.
Op 23 juni 2020 heb ik u uitgenodigd voor een hoorzitting op vrijdag 10 juli 2020 om 10.00 uur. Op het afgesproken tijdstip heb ik u gebeld voor de telefonische hoorzitting. De telefoon werd niet opgenomen. Ik heb voldoende gedaan om u in de gelegenheid te stellen om te worden gehoord.
Ondanks alle brieven waarin ik u verzocht heb het bezwaar nader te motiveren, heb ik niets van u vernomen. U hebt niet het begin van een motivering verstrekt, zodat het nu ruim vier maanden na het indienen van het bezwaarschrift nog steeds niet duidelijk is tegen welke beschikkingen op het aanslagbiljet u nu precies bezwaar maakt.
Het bezwaar is (kennelijk) niet-ontvankelijk.’
Belanghebbende is in beroep gekomen tegen de uitspraak op bezwaar. De rechtbank heeft het beroep met toepassing van artikel 8:54 Awb ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft hiertegen verzet gedaan. Bij de onderhavige uitspraak heeft de rechtbank beslist dat in de 8:54 Awb-uitspraak ten onrechte niet is ingegaan op de vraag of het ingediende bezwaar ontvankelijk is. De rechtbank heeft in de uitspraak op verzet overwogen:
‘8. Het gaat in de onderhavige zaak om een aanslagbiljet gemeentelijke belastingen van
29 februari 2020. De heffingsambtenaar heeft met de beschikking niet nader gemotiveerd hoe zij tot de hoogte van de belastingen zijn gekomen. Deze informatie is ook niet na een week na
bekendmaking van de beschikking alsnog verstrekt. Gelet hierop kan wat betreft de motivering van het bezwaar tegen de beschikking geen verdere eis worden gesteld dan dat uit het bezwaarschrift blijkt dat de indiener het niet eens is met de beschikking. Er kon - met andere woorden - niet veel meer worden verwacht van opposant op dat moment.
9. Gelet op het voorgaande bestaat er redelijke twijfel aan de uitkomst van de aangevochten
uitspraak dat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard. De tweede beroepsgrond van
opposant had door de rechtbank niet onbesproken kunnen blijven. Uit wat opposant heeft
aangevoerd, volgt dat de rechtbank in de aangevochten uitspraak ten onrechte heeft geoordeeld dat het beroep kennelijk, dus buiten redelijke twijfel, niet-ontvankelijk was en ten onrechte zonder zitting heeft afgedaan.
10. Het verzet is dan ook gegrond. Dit heeft tot gevolg dat de aangevochten uitspraak vervalt en de rechtbank het onderzoek hervat in de stand waarin dat zich bevond voordat die uitspraak werd gedaan. De rechtbank is van oordeel dat nader onderzoek na de zitting niet kan bijdragen aan de beoordeling van de beroepszaak. De rechtbank doet daarom op grond van artikel 8:55, tiende lid, van de Awb niet alleen uitspraak op het verzet, maar ook op het beroep.’
Vervolgens heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd en de heffingsambtenaar opgedragen een nieuwe uitspraak op bezwaar te nemen.
Onderaan de uitspraak van de rechtbank is vermeld:
‘Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden.’
De heffingsambtenaar heeft een beroepschrift in cassatie bij de Hoge Raad ingediend.
Als afzender is in de rechterbovenhoek vermeld:
‘Gemeente Eindhoven
Heffingen & Invordering’
Onderaan dit beroepschrift staat:
‘Met verschuldigde hoogachting,
Namens het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven,
[heffingsambtenaar 3]
heffingsambtenaar,
hoofd van de afdeling Heffingen & Invordering’
Het beroepschrift is ondertekend door de heffingsambtenaar.
Belanghebbende heeft incidenteel beroep in cassatie ingesteld bij de Hoge Raad.
De Hoge Raad heeft de beroepen in cassatie aan het hof, als bevoegde instantie voor de behandeling van de beroepen, doen toekomen. Dit is ongeveer een half jaar na het indienen van het beroep in cassatie door de heffingsambtenaar gebeurd. De Hoge Raad heeft in de begeleidende brief vermeld dat nu de rechtbank het beroep met toepassing van artikel 8:55, lid 10, Awb, gegrond heeft verklaard en de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar heeft vernietigd, het hof bevoegd is van het bij de Hoge Raad ingediende (hoger) beroep en incidenteel (hoger) beroep kennis te nemen.
Het hof heeft het hoger beroep en incidenteel hoger beroep in behandeling genomen.
De nadere correspondentie over het hoger beroep heeft tussen het hof en de heffingsambtenaar plaatsgevonden.
3 Geschil en conclusies van partijen
Het geschil in hoger beroep en incidenteel hoger beroep betreft het antwoord op de volgende vragen:
- is het hoger beroep door het bevoegde bestuursorgaan, de heffingsambtenaar, ingediend?
- heeft de rechtbank in de bestreden uitspraak terecht geoordeeld dat het bezwaar van belanghebbende ontvankelijk is?
- zo ja, is de hoorplicht in de bezwaarfase geschonden?
- heeft de rechtbank in de bestreden uitspraak de juiste nevenbeslissingen genomen?
De heffingsambtenaar concludeert tot een gegrond hoger beroep, vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en bevestiging van de uitspraak op bezwaar. Belanghebbende concludeert tot een ongegrond hoger beroep en een gegrond incidenteel hoger beroep.