Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 07-02-2024, ECLI:NL:GHSHE:2024:366, : 22/00442

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 07-02-2024, ECLI:NL:GHSHE:2024:366, : 22/00442

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
7 februari 2024
Datum publicatie
21 maart 2024
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2024:366
Formele relaties
Zaaknummer
: 22/00442
Relevante informatie
Art. 22 Wet WOZ, Art. 220d Gemw

Inhoudsindicatie

Belanghebbende is ontvankelijk in zijn beroep tegen de aanslag OZB-eigenaar. Hij heeft in bezwaar niet uitdrukkelijk en ondubbelzinnig afstand gedaan van enig standpunt met betrekking tot de OZB-eigenaar. De rechtbank heeft terecht een proceskostenvergoeding toegekend; van een evidente optelfout door de heffingsambtenaar is geen sprake. Bij vaststellen van het financieel belang in het kader van vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn tellen bijkomende verzoeken, zoals proceskostenvergoeding, niet mee.

Uitspraak

Team belastingrecht

Enkelvoudige Belastingkamer

Nummer: 22/00442

Uitspraak op het hoger beroep van

de Heffingsambtenaar van de gemeente Waalwijk,

hierna: de heffingsambtenaar,

tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West Brabant (hierna: de rechtbank) van 1 februari 2022, nummer BRE 20/5388 in het geding tussen de heffingsambtenaar en

[belanghebbende] ,

wonend in [woonplaats] ,

hierna: belanghebbende,

en

de staat (de Minister van Justitie en Veiligheid),

hierna: de Minister.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De heffingsambtenaar heeft in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) een beschikking gegeven (hierna: de WOZbeschikking) en daarbij de waarde van [adres] te [woonplaats] (hierna: de onroerende zaak) voor het kalenderjaar 2019 vastgesteld. Tevens zijn de aanslagen onroerendezaakbelastingen (hierna: OZB), hondenbelasting, rioolheffing en afvalstoffenheffing bekendgemaakt.

1.2.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De heffingsambtenaar heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard.

1.4.

De heffingsambtenaar heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

De heffingsambtenaar heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn doorgestuurd naar belanghebbende.

1.6.

De zitting heeft plaatsgevonden op 21 december 2023 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen [gemachtigde] , als gemachtigde van belanghebbende en, namens de heffingsambtenaar, [heffingsambtenaar] .

1.7.

Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

2 Feiten

2.1.

Belanghebbende is eigenaar en gebruiker van de onroerende zaak. Het betreft een tuinbouwbedrijf met woning.

2.2.

De heffingsambtenaar heeft voor het kalenderjaar 2019 een aanslag OZB eigenaar niet-woning (hierna: OZB-E) en een aanslag OZB gebruiker niet-woning (hierna: OZB-G) aan belanghebbende opgelegd. De aanslag OZB-E is opgelegd naar een heffingsgrondslag van € 235.000 en de aanslag OZB-G naar een heffingsgrondslag van € 45.000.

2.3.

Belanghebbende heeft op 12 maart 2019 bezwaar aangetekend, waarbij het volgende in het bezwaarschrift is vermeld:

‘Middels dit schrijven maken wij namens onze cliënt [belanghebbende] , bezwaar tegen de volledige aanslag/beschikking met kenmerk [kenmerk] voor het belastingjaar 2019.’

2.4.

Het bezwaar is op 7 februari 2020 ongegrond verklaard. Als bijlage bij de uitspraak op bezwaar is een verslag van het hoorgesprek opgenomen, waarin het volgende is vermeld:

‘De heffingsmaatstaf OZB-G is in geschil. Dit zou € 2.000 lager moeten liggen, op € 43.000.’

2.5.

In het beroepschrift van 19 maart 2020 en het in opdracht van belanghebbende opgestelde taxatierapport van diezelfde datum heeft de gemachtigde aangegeven dat op de kassen en de ondergrond van belanghebbende de kassenvrijstelling voor de OZB van toepassing is.

2.6.

De rechtbank heeft partijen op 12 november 2021 uitgenodigd voor de zitting. De heffingsambtenaar heeft in zijn verweerschrift van 25 november 2021 bij de rechtbank aangegeven tegemoet te willen komen aan belanghebbende door de heffingsgrondslagen te verminderen tot € 232.000 voor de OZB-E en tot € 43.000 voor de OZB-G. Ter zitting bij de rechtbank op 21 december 2021 heeft de gemachtigde verklaard dat na deze vermindering tussen partijen geen inhoudelijk geschil meer bestaat ten aanzien van de hoogte van de aanslag OZB. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard.

2.7.

De rechtbank heeft de heffingsambtenaar veroordeeld tot vergoeding in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 1.784,55, waaronder een bedrag van € 164,55 ter vergoeding van de kosten van het taxatierapport. Daarnaast heeft de rechtbank de heffingsambtenaar veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade van € 454,55 en de Staat der Nederlanden veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade van € 545,45.

3 Geschil en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

-

Is belanghebbende terecht ontvankelijk verklaard in zijn beroep tegen de heffingsgrondslag OZB-E?

-

Heeft de rechtbank de hoogte van de proceskostenvergoeding juist vastgesteld?

-

Heeft de rechtbank de toegekende vergoeding voor immateriële schade juist vastgesteld?

3.2.

Belanghebbende concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep. De heffingsambtenaar concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep.;

4 Gronden

5 Beslissing