Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 21-02-2024, ECLI:NL:GHSHE:2024:515, 22/00814 tot en met 22/00817

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 21-02-2024, ECLI:NL:GHSHE:2024:515, 22/00814 tot en met 22/00817

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
21 februari 2024
Datum publicatie
27 maart 2024
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2024:515
Formele relaties
Zaaknummer
22/00814 tot en met 22/00817
Relevante informatie
Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 2.17, Art. 8:41 Awb

Inhoudsindicatie

Aanslagen IB/PVV 2015. Gezamenlijk verzoek om wijziging van de onderlinge verhouding voor de gezamenlijke grondslag sparen en verleggen, als bedoeld in artikel 2.17, lid 4, Wet IB 2001. Beide aanslagen staan onherroepelijk vast, maar naar het oordeel van het hof heeft de wetgever niet voorzien dat als gevolg van een beschikking achterwaartse verliesverrekening het belastbaar inkomen zodanig wijzigt dat de heffingskorting niet meer ten volle kan worden benut. Het hof voorziet in dit rechtstekort. Belanghebbende hebben geen recht op toekenning van een dwangsom.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Nummers: 22/00814 tot en met 22/00817

Uitspraak op de hoger beroepen van

[belanghebbende 1] en [belanghebbende 2] ,

wonend in [woonplaats] ,

hierna: belanghebbenden,

tegen de uitspraken van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 2 maart 2022, nummers BRE 20/9415, 21/886, 21/905 en 21/906, in de gedingen tussen belanghebbenden en

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft de - als verzoeken om ambtshalve vermindering van de aanslagen Inkomstenbelasting/Premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2015 aangemerkte - verzoeken van belanghebbenden afgewezen.

1.2.

Belanghebbenden hebben bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en de bezwaren ongegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbenden hebben de inspecteur meerdere keren in gebreke gesteld. De inspecteur heeft de verzoeken om een dwangsom afgewezen.

1.4.

Belanghebbenden hebben daartegen bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft twee afzonderlijke uitspraken op bezwaar gedaan en de bezwaren niet-ontvankelijk verklaard.

1.5.

Belanghebbenden hebben tegen de uitspraken op bezwaar beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.

1.6.

Belanghebbenden hebben tegen de uitspraken van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.7.

Belanghebbende heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn doorgestuurd naar de inspecteur.

1.8.

De zitting heeft plaatsgevonden op 3 augustus 2023 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen belanghebbende [belanghebbende 1] , ter bijstand vergezeld van [persoon]

en, namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] . .

1.9.

Belanghebbende heeft voor de zitting een pleitnota toegezonden aan het hof. De griffier heeft deze pleitnota doorgestuurd naar de inspecteur. Deze pleitnota wordt met instemming van partijen geacht ter zitting te zijn voorgelezen.

1.10.

Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

1.11.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat gelijktijdig met de uitspraak aan partijen wordt verzonden.

1.12.

Belanghebbenden hebben op 29 januari 2024, na sluiting van het onderzoek, een brief naar het hof gestuurd. Deze brief is doorgestuurd naar de inspecteur.

2 Feiten

2.1.

Belanghebbenden, [belanghebbende 1] (hierna ook: belanghebbende 1) en [belanghebbende 2] (hierna ook: belanghebbende 2), zijn gehuwd en elkaars fiscaal partner.

2.2.

Belanghebbenden hebben op 30 april 2016 aangiften IB/PVV 2015 ingediend. De aanslagen IB/PVV voor het jaar 2015 zijn met dagtekening 3 juni 2016 vastgesteld conform de door belanghebbenden ingediende aangiften.

2.3.

Belanghebbende 2 heeft in het jaar 2018 een ondernemingsverlies geleden van € 3.802.

Gelijktijdig met de aanslag IB/PVV 2018 van belanghebbende 2 heeft de inspecteur op 25 juni 2020 het verlies vastgesteld bij verliesbeschikking naar een bedrag van € 3.802.

2.4.

Met dagtekening 1 juli 2020 is aan belanghebbende 2 een beschikking achterwaartse verliesverrekening gegeven, waarbij het negatieve inkomen uit haar aanslag IB/PVV 2018 is verrekend met de aanslag IB/PVV 2015. De beschikking vermeldt dat hiertegen bezwaar kan worden gemaakt.

2.5.

Bij brief met dagtekening 2 juli 2020 verzoeken belanghebbenden gezamenlijk om herverdeling van de grondslag sparen en beleggen voor het jaar 2015. Zij vermelden daarbij dat het gaat om een verzoek op grond van artikel 2.17, lid 4, Wet op de inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001).

2.6.

De inspecteur heeft de brief van 2 juli 2020 van belanghebbenden opgevat als twee afzonderlijke verzoeken om ambtshalve vermindering van de aanslagen IB/PVV voor het jaar 2015 van belanghebbenden. Bij afzonderlijke beslissingen van 6 augustus 2020 heeft de inspecteur aan belanghebbenden medegedeeld dat herverdeling van de grondslag sparen en beleggen niet mogelijk is omdat beide aanslagen reeds onherroepelijk vaststaan. De verzoeken om ambtshalve vermindering zijn afgewezen.

2.7.

Belanghebbenden hebben bij brief gedagtekend 7 augustus 2020 bezwaar gemaakt tegen de beslissing van 6 augustus 2020. Op 30 oktober 2020 heeft de inspecteur uitspraken op bezwaar gedaan waarbij de bezwaren zijn afgewezen.

2.8.

Volgens belanghebbenden dient de inspecteur op het verzoek van 2 juli 2020 te beslissen bij een voor bezwaar vatbare beschikking als bedoeld in artikel 2.17, lid 9, Wet IB 2001 gericht aan beide belanghebbenden. Belanghebbenden stellen zich op het standpunt dat de beslissing van de inspecteur van 6 augustus 2020 om de aanslag van belanghebbende 1 niet ambtshalve te verminderen moet worden gezien als de hiervoor bedoelde beschikking op grond van artikel 2.17, lid 9, Wet IB 2001.

2.9.

Voor het geval de inspecteur en/of de rechtbank dit standpunt niet zou volgen

hebben belanghebbenden zekerheidshalve de inspecteur bij brief van 26 oktober 2020,

ontvangen door de inspecteur op 27 oktober 2020, in gebreke gesteld. In de ingebrekestelling

stellen belanghebbenden zich op het standpunt dat de inspecteur nog niet op hun verzoek van

2 juli 2020 heeft beslist en verzoeken zij de inspecteur dit alsnog te doen.

2.10.

Belanghebbenden hebben tegen de uitspraken op bezwaar van 30 oktober 2020 beroepen ingesteld.

2.11.

Met dagtekening 30 oktober 2020 heeft de inspecteur aan beide belanghebbenden afzonderlijk een dwangsombeschikking opgelegd. In de dwangsombeschikking is de

inspecteur, achteraf gezien ten onrechte, ervan uitgegaan dat de ingebrekestelling van 26 oktober 2020 zag op het bezwaarschrift met dagtekening 7 augustus 2020 (zie 2.7). De

inspecteur concludeert dat er geen dwangsom is verschuldigd omdat hij binnen de termijn

heeft beslist, namelijk op 30 oktober 2020.

2.12.

Met dagtekening 11 november 2020 stuurt de inspecteur afzonderlijke brieven aan

belanghebbenden met de toelichting dat in de dwangsombeschikking van 30 oktober 2020

ten onrechte ervan uit is gegaan dat de ingebrekestelling ziet op het bezwaar van 7 augustus

2020, in plaats van op het verzoek dat op 2 juli 2020 is ingediend. De inspecteur concludeert

dat ook in geval de ingebrekestelling ziet op het verzoek van 2 juli 2020 geen dwangsom is

verschuldigd omdat de inspecteur op 6 augustus 2020 op dat verzoek heeft beslist.

2.13.

Belanghebbenden hebben op 1 december 2020 bezwaar ingediend tegen de brieven

van 11 november 2020. In het bezwaarschrift stellen zij zich op het standpunt dat de

inspecteur in de brieven van 11 november 2020 heeft geweigerd om op het verzoek van 2 juli

2020 te beslissen door middel van een beschikking als bedoeld in artikel 2.17, lid 9,

Wet IB 2001.

2.14.

Belanghebbenden hebben op 3 februari 2021 de inspecteur opnieuw in gebreke

gesteld omdat zij op dat moment geen beslissing hebben ontvangen op de bezwaren die zij

op 1 december 2020 hebben ingediend (zie 2.13).

2.15.

Met dagtekening 15 februari 2021 heeft de inspecteur uitspraak op bezwaar gedaan,

gericht aan belanghebbende 2, ten aanzien van het op 1 december 2020 ingediende bezwaar (zie 2.13). De inspecteur heeft het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk verklaard met de

motivering dat de brief van 11 november 2020 geen voor bezwaar vatbare beschikking is.

2.16.

Met dagtekening 24 februari 2021 heeft de inspecteur uitspraak op bezwaar

gedaan, ten aanzien van het op 1 december 2020 door belanghebbende 1 ingediende bezwaar (zie 2.13). De inspecteur heeft het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk verklaard met de

motivering dat de brief van 11 november 2020 geen voor bezwaar vatbare beschikking is.

2.17.

Belanghebbenden hebben tegen de uitspraken op bezwaar van respectievelijk 15 februari 2021 en 24 februari 2021 beroepen ingesteld.

3 Geschil en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

  1. Heeft belanghebbende 1 recht op vermindering van de aanslag IB/PVV 2015? Is daarbij van belang of de aanslag IB/PVV van belanghebbende 2 voor het jaar 2015 onherroepelijk vaststond op het moment dat het gezamenlijke verzoek tot wijziging van de onderlinge verhouding voor de gezamenlijke grondslag sparen en beleggen is ingediend?

  2. Is aan belanghebbenden rechtsbescherming onthouden door de wijze waarop de inspecteur heeft beslist op het verzoek van belanghebbenden tot wijziging van de onderlinge verhouding ?

  3. Is de inspecteur een dwangsom verschuldigd aan belanghebbenden?

  4. Hebben de rechtbank en het hof terecht respectievelijk vier en twee keer griffierecht geheven?

3.2.

Belanghebbenden concluderen tot vernietiging van de uitspraken van de rechtbank, vermindering van de aanslag IB/PVV 2015 van belanghebbende 1, het vaststellen van een dwangsom en teruggave van griffierecht. De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraken van de rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing