Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 14-05-2025, ECLI:NL:GHSHE:2025:1320, 22/312 en 22/313

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 14-05-2025, ECLI:NL:GHSHE:2025:1320, 22/312 en 22/313

cassatie ingesteld (rolnr HR: 25/02195)

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
14 mei 2025
Datum publicatie
13 juni 2025
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2025:1320
Formele relaties
Zaaknummer
22/312 en 22/313
Relevante informatie
Art. 1 Bbi, Art. 1 EP EVRM, Art. 6:22 Awb, Art. 7:15 Awb, Art. 30hb AWR

Inhoudsindicatie

Navorderingsaanslag IB/PVV 2015, navorderingsaanslag Zvw 2016 en de daarbij gegeven rentebeschikkingen. In geschil is de hoogte van de kosten van bezwaar en van de proceskosten en of terecht en tot het juiste bedrag belastingrente in rekening is gebracht.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Nummers: 22/312 en 22/313

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

wonend in [woonplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 1 februari 2022, nummers BRE 20/9421 en BRE 20/9422, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende de (tweede) navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 2015 (IB/PVV 2015), alsmede de navorderingsaanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet over het jaar 2016 (Zvw 2016) opgelegd. Tevens is bij beschikkingen belastingrente in rekening gebracht.

1.2.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft uitspraken op bezwaar gedaan en het bezwaar met betrekking tot de IB/PVV 2015 gegrond verklaard en het belastbaar inkomen uit werk en woning verminderd; met betrekking tot de Zvw 2016 heeft hij het bezwaar eveneens gegrond verklaard en het bijdrage-inkomen verminderd. Tegelijkertijd heeft hij de beschikkingen belastingrente dienovereenkomstig verminderd.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen deze uitspraken beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Het hof heeft bepaald dat de zitting achterwege kan blijven. Geen van partijen heeft – na navraag door het hof – verklaard gebruik te willen maken van hun recht om op een zitting te worden gehoord. Het hof heeft partijen schriftelijk meegedeeld dat het onderzoek is gesloten.

1.6.

Belanghebbende heeft op 18 november 2024 gevraagd om heropening van het onderzoek. Het hof heeft daarmee ingestemd en belanghebbende de gelegenheid gegeven zijn standpunt aan te vullen.

1.7.

Belanghebbende heeft op 27 november 2024 in twee geschriften zijn standpunten aangevuld. De inspecteur heeft op 28 januari 2025 daarop gereageerd.

1.8.

Het hof heeft vervolgens wederom bepaald dat een zitting achterwege kan blijven. Geen van partijen heeft – na navraag door het hof – verklaard gebruik te willen maken van hun recht om op een zitting te worden gehoord. Het hof heeft partijen schriftelijk meegedeeld dat het onderzoek is gesloten.

2 Feiten

Met betrekking tot de navorderingsaanslag IB/PVV 2015

2.1.

Op 3 maart 2016 heeft belanghebbende zijn aangifte IB/PVV 2015 ingediend. De aanslag IB/PVV 2015 is overeenkomstig de aangifte vastgesteld.

2.2.

Op 29 november 2019 heeft belanghebbende een herziene aangifte IB/PVV 2015 ingediend. In deze aangifte heeft hij een niet eerder aangegeven resultaat uit overige werkzaamheden van € 337 verantwoord. De inspecteur heeft naar aanleiding hiervan aan belanghebbende met dagtekening 18 januari 2020 een navorderingsaanslag opgelegd overeenkomstig de herziene aangifte (de eerste navorderingsaanslag). Bij gelijktijdige beschikking is € 8 aan belastingrente in rekening gebracht.

2.3.

Op 28 juli 2020 heeft belanghebbende opnieuw een herziene aangifte IB/PVV 2015 ingediend. In deze aangifte heeft hij een niet eerder aangegeven belastbare winst uit onderneming van € 1.316 verantwoord. De inspecteur heeft naar aanleiding hiervan aan belanghebbende met dagtekening 26 september 2020 een tweede navorderingsaanslag opgelegd. Bij gelijktijdige beschikking is € 66 aan belastingrente in rekening gebracht.

2.4.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de tweede navorderingsaanslag, omdat de inspecteur bij het opleggen daarvan ten onrechte het belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden van € 337 – waarover reeds bij de eerste navorderingsaanslag is nagevorderd – heeft gehandhaafd. Daarbij is tevens verzocht om een kostenvergoeding op grond van artikel 7:15 Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).

2.5.

De inspecteur is bij uitspraak op bezwaar van 3 november 2020 (geheel) aan het bezwaar van belanghebbende tegemoetgekomen door het belastbaar inkomen uit werk en woning te verminderen tot € 19.910. De beschikking belastingrente is dienovereenkomstig verminderd. Een schriftelijke beslissing op het verzoek om een kostenvergoeding voor de bezwaarfase ontbreekt in de uitspraak op bezwaar maar op 20 oktober 2020 heeft de inspecteur wel aan belanghebbende € 261, onder vermelding van “kostenvergoeding” laten overmaken. Belanghebbende heeft dat bedrag op 27 oktober 2020 op zijn bankrekening ontvangen.

2.6.

Bij brief van 18 januari 2022 (de zittingsdag bij de rechtbank) is belanghebbende (alsnog) in kennis gesteld van de aan hem toegekende kostenvergoeding.

Met betrekking tot de navorderingsaanslag Zvw 2016

2.7.

Op 26 juni 2017 heeft belanghebbende zijn aangifte Zvw 2016 ingediend naar een bijdrage-inkomen van nihil. De inspecteur heeft op basis van de aangifte geen aanslag Zwv 2016 opgelegd.

2.8.

Op 28 juli 2020 heeft belanghebbende een herziene aangifte IB/PVV 2016 ingediend, waarin hij een niet eerder aangegeven belastbare winst uit onderneming van € 18.920 heeft verantwoord. De inspecteur heeft naar aanleiding van de herziene aangifte IB/PVV 2016 aan belanghebbende met dagtekening 26 september 2020 – naast een navorderingsaanslag IB/PVV 2016 – ook de navorderingsaanslag Zvw 2016 opgelegd, naar een bijdrage-inkomen van € 28.920. Bij gelijktijdige beschikking is € 194 aan belastingrente in rekening gebracht.

De belastingrente is, waarbij de grondslag € 1.590 bedraagt, als volgt berekend:

Periode

Percentage

Belastingrente

1 juli 2017 tot 1 juli 2020 (36 maanden)

4

€ 190,80

1 juli 2020 tot 1 oktober 2020 (90 dagen)

0,01

€ 0,04

1 oktober 2020 tot en met 20 oktober 2020 (20 dagen)

4

€ 3,53

€ 194,37

2.9.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de navorderingsaanslag Zvw 2016, omdat het bijdrage-inkomen volgens hem € 18.920 bedraagt. Het bezwaar is daarnaast gericht tegen de beschikking belastingrente. Bij het bezwaarschrift is tevens verzocht om een kostenvergoeding op grond van artikel 7:15 Awb.

2.10.

De inspecteur is bij uitspraak op bezwaar van 3 november 2020 aan het bezwaar van belanghebbende tegemoetgekomen door het bijdrage-inkomen te verminderen tot € 18.920. De beschikking belastingrente is dienovereenkomstig verminderd en nader vastgesteld op € 127. Een schriftelijke beslissing op het verzoek om een kostenvergoeding voor de bezwaarfase ontbreekt in de uitspraak op bezwaar.

2.11.

Bij brief van 10 november 2020 heeft de inspecteur de in rekening gebrachte belastingrente op verzoek van belanghebbende nader gespecificeerd. Belanghebbende is daarnaast op dat moment in kennis gesteld van de toegekende kostenvergoeding voor de bezwaarfase ten bedrage van € 261.

2.12.

De rechtbank heeft de beroepen tegen de uitspraken op bezwaar tegen de navorderingsaanslagen IB/PVV 2015 en Zvw 2016 ongegrond verklaard.

3 Geschil en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

Met betrekking tot de (tweede) navorderingsaanslag IB/PVV 2015:

  1. Is de vergoeding voor de kosten van het bezwaar terecht op € 261 vastgesteld?

  2. Heeft belanghebbende recht op een vergoeding voor kosten van rechtskundige bijstand voor het beroep in eerste aanleg?

Met betrekking tot de navorderingsaanslag Zvw 2016 en de daarbij gegeven rentebeschikking:

  1. Is de belastingrente tot het juiste bedrag in rekening gebracht?

  2. Heeft belanghebbende recht op een vergoeding voor kosten van rechtskundige bijstand voor het beroep in eerste aanleg ?

3.2.

Met betrekking tot de belastingrente is tussen partijen niet in geschil de grondslag en het tijdvak waarover deze wordt berekend.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van de ingestelde beroepen. De inspecteur concludeert tot gegrondverklaring ten aanzien van de vergoeding van de kosten van bezwaar voor het jaar 2015 en tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank ten aanzien van de Zvw 2016.

4 Gronden

5 Beslissing