Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 02-07-2025, ECLI:NL:GHSHE:2025:1860, 24/34

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 02-07-2025, ECLI:NL:GHSHE:2025:1860, 24/34

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
2 juli 2025
Datum publicatie
24 september 2025
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2025:1860
Formele relaties
Zaaknummer
24/34
Relevante informatie
Art. 3.119a Wet IB 2001, Art. 3.120 Wet IB 2001, Art. 3.120a Wet IB 2001, Art. 7.8 Wet IB 2001, Art. 4 AWR

Inhoudsindicatie

IB/PVV 2018, belastingrente en proceskostenvergoeding (PKV). Het materiële geschil gaat over de aftrek van rente van schulden die behoren tot de eigen woningschuld alsmede rente op een restschuld vervreemde eigen woning. Volgens het hof is geen recht op een hogere aftrek dan reeds is toegekend. Het hof vermindert wel de belastingrentebeschikking. Ook oordeelt het hof dat de rechtbank ten onrechte geen proceskostenvergoeding voor de procedure bij de rechtbank heeft toegekend. Het hof leidt namelijk uit de processtukken af dat niet in geschil was dat sprake was van beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Door desalniettemin de inspecteur niet te veroordelen in de proceskosten van belanghebbende en daarmee dus - impliciet - te oordelen dat geen recht bestaat op een dergelijke vergoeding is de rechtbank buiten de rechtsstrijd getreden. Het hof kent alsnog een proceskostenvergoeding voor de procedure bij de rechtbank toe.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Nummer: 24/34

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

wonend in [woonplaats] , Italië,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 30 november 2023, nummer BRE 22/3604, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) 2018 opgelegd. Tevens is bij beschikking belastingrente in rekening gebracht.

1.2.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

De inspecteur heeft nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn doorgestuurd naar belanghebbende.

1.6.

Het hof heeft bepaald dat de zitting achterwege kan blijven. Geen van partijen heeft – na navraag door het hof – verklaard gebruik te willen maken van hun recht om op een zitting te worden gehoord. Het hof heeft partijen schriftelijk meegedeeld dat het onderzoek is gesloten.

2 Feiten

2.1.

Belanghebbende heeft de Italiaanse nationaliteit en heeft zich op 10 oktober 2018 uitgeschreven uit de Basisregistratie Personen. Daarbij heeft hij een nieuw adres in Italië doorgegeven.

2.2.

Belanghebbende heeft tot 10 oktober 2018 de eigendom van een woning in Nederland. Deze woning is een eigen woning voor de Wet inkomstenbelasting 2001 (de Wet IB). Op 10 oktober 2018 is de eigendom van de woning overdragen.

2.3.

Belanghebbende is door de inspecteur per brief van 28 februari 2019 uitgenodigd tot het doen van aangifte middels een M-aangifteformulier.

2.4.

In de aangifte IB/PVV 2018 heeft belanghebbende een bedrag van € 19.728 aan rente van schulden die behoren tot de eigenwoningschuld in aftrek gebracht. Daarnaast heeft belanghebbende een bedrag van € 6.810 aan rente van een zogenoemde restschuld vervreemde eigen woning in aftrek gebracht.

2.5.

De aanslag is vastgesteld naar een belastbaar inkomen uit werk en woning € 23.614. Tevens is bij beschikking € 249 belastingrente in rekening gebracht. De inspecteur heeft de aanslag en de belastingrentebeschikking bij uitspraak op bezwaar gehandhaafd.

De rechtbank heeft de aanslag verminderd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 18.974 en de belastingrentebeschikking evenredig verminderd. De belastingrente bedroeg toen € 141.

2.6.

In een brief van 12 december 2022 heeft de inspecteur aan belanghebbende een compromisvoorstel gedaan. Daarin staat onder meer:

“Indien u akkoord gaat met het voorstel verzoek ik u het beroep tegen de uitspraak op het bezwaar IB/PVV 2018 in te trekken. Ik zal dan een proceskostenvergoeding toekennen van € 759.”

Belanghebbende heeft zijn beroep tegen de uitspraak op bezwaar niet ingetrokken.

2.7.

De inspecteur heeft in zijn verweerschrift in beroep (onder meer het volgende opgenomen):

‘10. Proceskostenvergoeding

Ik zie reden voor een veroordeling van de Belastingdienst in de proceskosten. Ik [ben] van mening dat de vergoeding bepaald moet worden conform het Besluit proceskosten bestuursrecht.

Dit betekent het volgende:

Twee procespunten (voor het indienen van het beroepschrift en het verschijnen ter zitting indien van toepassing). Vermenigvuldigd met een wegingsfactor van 1. En vermenigvuldigd met het bedrag van € 837. Dit resulteert in een proceskostenvergoeding van € 1.674.’

Belanghebbende en zijn gemachtigde zijn niet verschenen ter zitting van de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep van belanghebbende gegrond verklaard, en heeft, overwegende dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat de rechtsbijstand door zijn gemachtigde beroepsmatig aan hem is verleend, geen proceskostenvergoeding toegekend.

3 Geschil en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

a. a) Heeft belanghebbende recht op een hogere aftrek van rente van schulden die behoren tot de eigenwoningschuld alsmede rente op een restschuld vervreemde eigen woning dan dat door de rechtbank is vastgesteld?

b) Is sprake van schending van de goede procesorde?

c) Verzet het zorgvuldigheidsbeginsel zich tegen het in rekening brengen van belastingrente?

d) Heeft belanghebbende recht op proceskostenvergoeding voor de procedure bij de rechtbank?

3.2.

Belanghebbende beantwoordt deze vragen bevestigend en concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, vermindering van de aanslag, vermindering van de belastingrente tot nihil, en een proceskostenveroordeling van de inspecteur voor de procedure bij de rechtbank. De inspecteur beantwoordt de vragen a), b) en d) ontkennend, en concludeert tot een vernietiging van de uitspraak van de rechtbank voor zover het betreft de vaststelling van de belastingrentebeschikking en tot een vermindering van de belastingrentebeschikking.

4 Gronden

5 Beslissing