Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 30-07-2025, ECLI:NL:GHSHE:2025:2119, 23/699

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 30-07-2025, ECLI:NL:GHSHE:2025:2119, 23/699

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
30 juli 2025
Datum publicatie
2 oktober 2025
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2025:2119
Formele relaties
Zaaknummer
23/699
Relevante informatie
Besluit reprografisch verveelvoudigen [Tekst geldig vanaf 10-03-2009], Wet op de omzetbelasting 1968 [Tekst geldig vanaf 01-01-2025 tot 01-01-2026] art. 11, Art. 11 lid 1 onderdeel a Wet OB 1968, Art. 11 lid 5 Wet OB 1968, Art. 15 lid 1 onderdeel a WBRV, Art. 17 WBRV

Inhoudsindicatie

Overdrachtsbelasting en omzetbelasting. Artikel 15, lid 1, letter a, Wet BRV. Artikel 11, lid 3, Wet OB (oud). ‘In wezen nieuwbouw’-criterium. In geschil is a) of een verbouwing een vervaardigd goed heeft voortgebracht, b) of het ‘in wezen nieuwbouw’-criterium in overeenstemming is met de Btw-richtlijn en c) of via artikel 11, lid 1, letter a, onder 1° Wet OB rechtstreeks kan worden getoetst aan een ruimere Unierechtelijke uitleg. Het hof is van oordeel dat vraag a) ontkennend moet worden beantwoord, vraag b) bevestigend moet worden beantwoord en vraag c) ontkennend moet worden beantwoord. Het hoger beroep is ongegrond.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Nummer: 23/699

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] (thans: [A BV] ),

gevestigd in [vestigingsplaats] ( [land] ),

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 27 maart 2023, nummer BRE 19/5757, in het geding tussen de belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Belanghebbende heeft op aangifte overdrachtsbelasting voldaan.

1.2.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze voldoening op aangifte. De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft middels een tussenuitspraak prejudiciële vragen gesteld aan de Hoge Raad. De rechtbank heeft na beantwoording van deze prejudiciële vragen door de Hoge Raad het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

De zitting heeft plaatsgevonden op 10 april 2025 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn namens de inspecteur verschenen [inspecteur 1] , [inspecteur 2] , [inspecteur 3] , [inspecteur 4] en [inspecteur 5] . Voor de zitting heeft de gemachtigde van belanghebbende laten weten dat hij niet zal verschijnen.

1.6.

De inspecteur heeft tijdens de zitting een pleitnota voorgelezen en exemplaren daarvan overgelegd aan het hof. Het hof heeft deze pleitnota via Mijn Rechtspraak gedeeld met belanghebbende.

1.7.

Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

1.8.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat gelijktijdig met de uitspraak in Mijn Rechtspraak wordt geplaatst.

2 Feiten

2.1.

Belanghebbende is ondernemer in de zin van artikel 7 Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB).

2.2.

Bij akte van levering van [datum 1] 2018 heeft belanghebbende van [de verkoper] (hierna: verkoper) een hotelgebouw verkregen gelegen aan de [adres 1] en [adres 2] en [adres 3] en [adres 4] in [plaats] (hierna: het gebouw). De koopprijs van het gebouw bedroeg € 15.794.197.1

2.3.

Het gebouw was voorheen een kantoorgebouw dat op [datum 2] 2015 in onverhuurde staat voor € 4.800.000 door verkoper werd gekocht. Het gebouw is gedurende 2017 en 2018 door verkoper, in samenspraak met de beoogde huurder, verbouwd tot hotel met de naam [hotelnaam] .

2.4.

Het gebouw bestaat uit twee naast elkaar gelegen monumentale panden die in of rond 1800 zijn gebouwd. Aan de achterzijde is in de jaren 80 van de vorige eeuw een uitbouw gerealiseerd, in de tijd waarin het gebouw werd getransformeerd tot kantoorgebouw.

2.5.

De in 2017 en 2018 uitgevoerde werkzaamheden (hierna: de verbouwing) zijn gestart op [datum 3] 2017. Het gebouw is turnkey opgeleverd door de aannemer op [datum 4] 2018. De werkzaamheden betroffen het strippen van de binnenzijde van het gebouw, waardoor het gebouw aan de binnenzijde aanzienlijk is veranderd. De kantoorruimten hebben plaatsgemaakt voor hotelkamers. In verband daarmee zijn er sanitaire aanpassingen uitgevoerd en is er een sprinklerinstallatie en een nieuwe verwarming geplaatst.
Het skelet van het gebouw is blijven bestaan. De constructieve aanpassingen betreffen het boren van gaten in vloeren ten behoeve van de doorvoer van leidingen en het aanbrengen van brandvertragende materialen op de houten vloeren ten behoeve van de brandveiligheid. Het dak, de vloeren, de trappen, de plafonds en de liften zijn niet verwijderd en ook niet vervangen. Wel zijn aanpassingen gerealiseerd om het gebouw te laten voldoen aan de moderne bouweisen en de wensen van belanghebbende. De verbouwing heeft niet geleid tot een uitbreiding van bestaande oppervlakten.

Kozijnen zijn geverfd, maar niet vervangen, ruiten zijn wel vervangen. Het gebouw is onderdeel van een groot aantal geschakelde gebouwen. Het uiterlijk van het gebouw onderscheidt zich na de verbouwing niet meer of minder van de overige (geschakelde) gebouwen dan vóór de verbouwing.

De verbouwingskosten bedroegen ongeveer € 7.000.000. De waarde in het economische verkeer na verbouwing, tevens de aangegeven heffingsgrondslag voor de overdrachtsbelasting, is € 16.238.650.

2.6.

Namens belanghebbende is de inspecteur verzocht te verklaren dat de voornoemde verbouwing heeft geleid tot een vervaardigd goed in de zin van artikel 11, lid 3, aanhef en letter b, Wet OB (tekst 2018). De inspecteur heeft dit verzoek afgewezen.

2.7.

Ter zake van de verkrijging van het gebouw heeft belanghebbende op grond van artikel 17 Wet op belastingen van rechtsverkeer (Wet BRV) aangifte overdrachtsbelasting gedaan en het volgens de aangifte verschuldigde bedrag van € 974.319 (6% van € 16.238.650) voldaan.

2.8.

De inspecteur heeft op 3 oktober 2019 het bezwaar ongegrond verklaard. Op 21 januari 2022 heeft de rechtbank tussenuitspraak gedaan en de prejudiciële vragen gesteld aan de Hoge Raad. Op 27 maart 2023 heeft de rechtbank uitspraak gedaan, het beroep ongegrond verklaard en de voldoening op aangifte van de overdrachtsbelasting gehandhaafd.

3 Geschil en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de vraag of sprake is van een verkrijging waarop de vrijstelling van artikel 15, lid 1, letter a, Wet BRV van toepassing is. Het geschil spitst zich verder toe op de beantwoording van de volgende vragen:

  1. Is sprake van een verbouwing die een vervaardigd goed heeft voortgebracht in de zin van artikel 11, lid 3, Wet OB (oud)?

  2. Indien de eerste vraag ontkennend wordt beantwoord: is artikel 11, lid 3, Wet OB (oud) en het daaruit voortvloeiende criterium ‘in wezen nieuwbouw’ in overeenstemming met artikel 12 Richtlijn 2006/112/EG (hierna: de Btw-richtlijn)?

  3. Indien de tweede vraag bevestigend wordt beantwoord: kan worden getoetst aan een ruimere Unierechtelijke uitleg via artikel 11, lid 1, letter a, onder 1° Wet OB?

3.2.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en teruggaaf van € 974.319. De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing