Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 30-07-2025, ECLI:NL:GHSHE:2025:2125, 24/1607

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 30-07-2025, ECLI:NL:GHSHE:2025:2125, 24/1607

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
30 juli 2025
Datum publicatie
2 oktober 2025
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2025:2125
Zaaknummer
24/1607
Relevante informatie
Art. 3.110 Wet IB 2001, Art. 1 EP EVRM

Inhoudsindicatie

IB/PVV. Aftrek kosten eigen woning. Bij de aanslagregeling worden aan belanghebbende vragen gesteld en wordt afgeweken van de aangifte. Bij haar partner wordt automatisch de aanslag opgelegd en later nagevorderd. Geen schending van het gelijkheidsbeginsel.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Nummer: 24/1607

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

wonend in [woonplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland te Arnhem (hierna: de rechtbank) van 29 maart 2022, nummer AWB 21/2283, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) 2018 opgelegd. Tevens is bij beschikking belastingrente in rekening gebracht.

1.2.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De inspecteur heeft een verweerschrift (hierna: het verweerschrift) ingediend.

1.5.

Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft het hoger beroep ongegrond verklaard.1

1.6.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden beroep in cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft bij arrest van 25 oktober 2024 (hierna: het verwijzingsarrest)2 het beroep in cassatie gegrond verklaard, de uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vernietigd en het geding ter verdere behandeling en beslissing van de zaak verwezen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (hierna: het hof).

1.7.

De inspecteur heeft naar aanleiding van het verwijzingsarrest een conclusie ingediend.

1.8.

Het hof heeft partijen een afschrift van het verweerschrift toegestuurd.

1.9.

De zitting heeft plaatsgevonden op 23 mei 2025 in ’s-Hertogenbosch. Op deze zitting zijn verschenen, namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] . Belanghebbende is, zonder kennisgeving van verhindering, niet verschenen. De griffier heeft verklaard dat zij belanghebbende bij brief met dagtekening 13 februari 2025, heeft uitgenodigd voor de zitting met vermelding van datum, plaats en tijdstip van de zitting. Deze brief is met track & trace nummer [nummer] , aangetekend verzonden naar het door belanghebbende opgegeven adres. Tot de gedingstukken behoort een kopie van de lijst van aangetekende verzendbewijzen en een schermprint van de statusinformatie van het verzendbewijs. Hieruit volgt dat de uitnodiging voor de zitting op 18 februari 2025 door belanghebbende is afgehaald op een PostNL-locatie.

1.10.

Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten. Van de zitting is een proces-verbaal (hierna: het proces-verbaal) opgemaakt.

1.11.

Het hof heeft op 26 mei 2025 het onderzoek heropend, partijen een afschrift van het proces-verbaal toegestuurd en belanghebbende in de gelegenheid gesteld om alsnog op het verweerschrift en het verwijzingsarrest te reageren. Belanghebbende heeft niet binnen de gestelde termijn gereageerd.

1.12.

Het hof heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege kan blijven. Geen van partijen heeft – na navraag door het hof – verklaard gebruik te willen maken van hun recht om op een nadere zitting te worden gehoord. Het hof heeft partijen schriftelijk medegedeeld dat het onderzoek is gesloten.

2 Feiten

2.1.

Belanghebbende en haar partner, [de partner] (hierna: de partner), woonden tot 28 mei 2018 aan de [adres 1] in [plaats] (hierna: de oude woning). De oude woning werd tot deze datum

aangemerkt als eigen woning. Belanghebbende en de partner hebben in 2018 de woning aan de [adres 2] te [woonplaats] (hierna: de nieuwe woning) gekocht. De nieuwe woning is vanaf 28 mei 2018 aangemerkt als eigen woning.

2.2.

Belanghebbende heeft op 31 maart 2019 aangifte IB/PVV 2018 gedaan naar een belastbaar

inkomen uit werk en woning (tevens verzamelinkomen) van € 18.684 waarbij rekening werd gehouden met een inkomen uit eigen woning van belanghebbende en de partner tezamen van € 44.188 negatief. Van dit bedrag werd in de aangiften van belanghebbende en de partner een bedrag van € 22.188 negatief aan belanghebbende toegerekend en het restantbedrag van € 22.000 negatief aan de partner.

2.3.

De inspecteur heeft belanghebbende op 3 september 2020 en 30 september 2020 verzocht om informatie met betrekking tot de aankoop van de nieuwe woning.

2.4.

De inspecteur heeft op 1 oktober 2020 automatisch en zonder inhoudelijke beoordeling de aanslag IB/PVV 2018 aan de partner opgelegd overeenkomstig de door hem ingediende aangifte.

2.5.

Op 19 oktober 2020 en 21 oktober 2020 heeft de inspecteur van belanghebbende de gevraagde informatie ontvangen en op basis daarvan geconcludeerd dat belanghebbende en de partner in de ingediende aangiften IB/PVV 2018 kosten meerdere malen in aftrek hebben gebracht.

2.6.

De inspecteur heeft met dagtekening van 3 december 2020 de aanslag IB/PVV 2018 aan belanghebbende opgelegd naar een inkomen uit werk en woning (tevens verzamelinkomen) van € 30.837. Het inkomen uit eigen woning van belanghebbende en de partner tezamen is daarbij bepaald op € 19.882 negatief en het aandeel van belanghebbende daarin op € 10.035 negatief.

2.7.

De inspecteur heeft op 5 december 2020 een navorderingsaanslag IB/PVV 2018 aan

de partner opgelegd (hierna: de navorderingsaanslag) waarbij is uitgegaan van inkomen uit eigen woning van belanghebbende en de partner tezamen van € 19.882 negatief waarvan een bedrag van € 9.847 negatief aan de partner is toegerekend. De navorderingsaanslag is met het arrest van de Hoge Raad van 1 november 2024 onherroepelijk geworden.3

2.8.

De Hoge Raad heeft in het verwijzingsarrest als volgt geoordeeld:

“2.1 Tegen de uitspraak van het Hof wordt onder meer de klacht aangevoerd dat beginselen van een goede procesorde zijn geschonden omdat het Hof geen afschrift van het door de Inspecteur ingediende verweerschrift aan belanghebbende heeft gezonden, zodat belanghebbende niet heeft kunnen reageren op het standpunt dat de Inspecteur daarin heeft ingenomen.

2.2

Deze klacht slaagt. Uit de stukken van het geding blijkt niet dat het Hof een kopie van het verweerschrift aan belanghebbende heeft gezonden. (voetnoot: Vgl. HR 15 oktober 1952, ECLI:NL:HR:1952:51, en HR 8 juli 1980, ECLI:NL:HR:1980:AW9936.)

2.3

De uitspraak van het Hof kan niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen voor een onderzoek van de zaak in volle omvang. De overige klachten behoeven geen behandeling.”

2.9.

Op 16 mei 2025 is door het hof onder meer een afschrift van het verweerschrift met bijlage aan belanghebbende verzonden. Dit stuk is blijkens de track & trace van PostNL op 17 mei 2025 door belanghebbende ontvangen.

3 Geschil en conclusies van partijen

3.1.

In geschil is of de aanslag IB/PVV 2018 tot een te hoog bedrag is opgelegd.

3.2.

Belanghebbende concludeert tot vermindering van de aanslag tot een aanslag overeenkomstig de aangifte. De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing