Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 13-08-2025, ECLI:NL:GHSHE:2025:2241, 23/1116

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 13-08-2025, ECLI:NL:GHSHE:2025:2241, 23/1116

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
13 augustus 2025
Datum publicatie
2 oktober 2025
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2025:2241
Zaaknummer
23/1116
Relevante informatie
Art. 3.54 Wet IB 2001, Art. 8 Wet Vpb 1969, Art. 8 Iw 1990, Art. 5 AWR, Art. 11 AWR, Art. 26a AWR

Inhoudsindicatie

Bekendmaking aanslag Vpb 2016. Dotatie herinvesteringsreserve bij verkoop onroerend goed. Ontvankelijkheid beroep en bezwaar.

Uitspraak

Team Belastingrecht

meervoudige kamer

nummer BK-23/1116

in het geding tussen:

(gemachtigde: [gemachtigde] ),

en

(vertegenwoordiger: [inspecteur] ),

op het hoger beroep van belanghebbende en het incidenteel hoger beroep van de inspecteur tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (de Rechtbank) van 7 juli 2023, nummer BRE 21/4186.

Procesverloop

1.1.

De inspecteur heeft aan [A BV] ( [A BV] ) voor het jaar 2016 een aanslag in de vennootschapsbelasting (Vpb) opgelegd naar een belastbaar bedrag van € 7.753.144 (de aanslag). Daarbij heeft de inspecteur een verlies vastgesteld van nihil (de verliesvaststellingsbeschikking). Gelijktijdig met de vaststelling van de aanslag heeft de inspecteur € 465.421 aan belastingrente in rekening gebracht (de belastingrentebeschikking).

1.2.

Bij uitspraak op bezwaar heeft de inspecteur het tegen de aanslag gerichte bezwaar afgewezen.

1.3.

Tegen de uitspraak op bezwaar is beroep ingesteld bij de rechtbank. In verband daarmee is een griffierecht geheven van € 360. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld. In verband daarmee is een griffierecht geheven van € 548.

1.5.

Belanghebbende heeft met dagtekening 16 augustus 2023 een pro forma hogerberoepschrift ingediend dat op 16 november 2023 is gemotiveerd. De inspecteur heeft met dagtekening 21 december 2023 een incidenteel hoger beroepschrift ingediend en op 9 februari 2024 een verweerschrift. Met dagtekening 19 april 2023 heeft belanghebbende een conclusie van repliek ingediend, waarna met dagtekening 16 mei 2024 de inspecteur een conclusie van dupliek heeft ingediend. Belanghebbende heeft met dagtekening 4 augustus 2024 en 15 mei 2025 nadere stukken ingediend.

1.6.

De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden ter zitting van 28 mei 2025. Partijen zijn verschenen. Partijen hebben ter zitting een pleitnota overgelegd. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Feiten

2.1.

De rechtbank heeft in haar uitspraak de volgende feiten vastgesteld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiseres en de inspecteur als verweerder.

“4. Met ingang van 1 januari 2016 vormden [A BV] , [B BV] ( [B BV] ) en [C BV] een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting. [A BV] was de moedermaatschappij. [B BV] was zelfstandig belastingplichtig van 1 januari 2013 tot 1 januari 2016.

4.1.

De aandeelhouders van [A BV] waren eiseres en [D BV] . Beide vennootschappen bezaten de helft van de aandelen in [A BV] .

4.2.

[B BV] is in december 2013 aangevangen met het project [project] . Het betreft de bouw van een datacenter met opslag- en kantoorruimte.

4.3.

Op 29 januari 2015 is met [E CV] een koopovereenkomst gesloten voor verwerving van de bouwgrond voor het [project] tegen een koopprijs van € 8.150.765.

4.4.

In het kader van het verkrijgen van projectfinanciering bij de [bank] heeft een taxatie plaatsgevonden van de beleggingswaarde van het [project] , uitgaande van een opleveringsdatum van 31 juli 2015. Het taxatierapport vermeldt een marktwaarde van € 32.400.000. Ook is in dit kader met dagtekening 21 juli 2015 een stichtingskostenoverzicht gemaakt door [B BV] . Dit overzicht bevat het onderdeel ‘verkoopkosten’.

4.5.

Op 29 september 2015 wordt een huurovereenkomst gesloten, waarin is vastgelegd dat het [project] gedurende 20 jaar, direct na oplevering, wordt verhuurd aan [F BV] .

4.6.

Op 5 oktober 2015 heeft [B BV] de bouwgrond van [E CV] verkregen.

4.7.

Op 17 november 2015 heeft [G] een brief aan [B BV] gestuurd, waarin staat vermeld:

“We would like to thank you for the investment proposal relating to the proposed sale and purchase of the data centre in the [E CV] (the “Property”, (…) We set out in this letter, our non-binding, indicative offer (the “Offer”) for the contemplated sale and purchase of the Property.”

[B BV] heeft dit bod niet geaccepteerd.

4.8.

Zowel op 23 november 2015 als op 13 juni 2016 heeft [F BV] desgevraagd aan [B BV] laten weten geen gebruik te maken van haar ‘right of first refusal’.

4.9.

In december 2015 wordt een aannemingsovereenkomst gesloten met [H BV] en tevens wordt dan aangevangen met de bouw van het [project] .

4.10.

In een brief van de gemachtigde van [B BV] aan de inspecteur van 13 juli 2016 wordt vermeld:

“ [B BV] is voornemens het bedrijfspand [rechtbank: [project] ] te leveren aan een belegger. Er lopen op dit moment onderhandelingen met een geïnteresseerde partij.”

4.11.

In september 2016 heeft [G] namens een geïnteresseerde partij een tweede indicatief bod gedaan op het [project] .

4.12.

Het [project] wordt opgeleverd op 7 november 2016 door [H BV] aan [B BV] .

4.13.

Op 8 november 2016 wordt, na bemiddeling door [G] , een koopovereenkomst gesloten met [J CV] met betrekking tot het [project] en de daarbij behorende grond. Ook vindt op 8 november 2016 de betaling en levering plaats.

4.14.

Op 30 december 2016 heeft [A BV] de aandelen in [B BV] aan [K BV] ( [K BV] ) verkocht. Op dezelfde datum is [B BV] ontvoegd uit de fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting waarvan [A BV] de moedermaatschappij was en wordt [B BV] gevoegd in een andere fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting waarvan [K BV] de moedermaatschappij is.

4.15.

De notulen van de Algemene Vergadering van Aandeelhouders van [A BV] , gehouden op 30 maart 2018 geven het volgende weer, voor zover relevant:

Voorstel tot Ontbinding van de vennootschap

De voorzitter stelt voor per 31 maart 2018 het besluit te nemen tot ontbinding van de vennootschap en tot vereffening van het vermogen, waarbij na voldoening van alle schulden door de vennootschap, het resterende vermogen als liquidatie uitkering aan de aandeelhouders zal worden uitgekeerd.

Zodra de vennootschap geen baten meer heeft zal de vennootschap ophouden te bestaan, waarvan alsdan opgave zal worden gedaan aan het handelsregister van de Kamer van Koophandel (…)

Terzake de ontbinding/vereffening van de vennootschap zal [belanghebbende] B.V. optreden als vereffenaar. (…)

Met algemene stemmen worden de voornoemde voorstellen aanvaard.”

4.16.

In de aangifte Vpb voor het jaar 2016, ingediend op 25 april 2018, heeft [A BV] voor een bedrag van € 7.814.303 gedoteerd aan de herinvesteringsreserve. Deze dotatie betreft de met de verkoop van [project] behaalde boekwinst. De aangifte resulteert in een belastbaar bedrag van negatief € 61.189.

4.17.

Op 9 augustus 2018 is in een landelijk dagblad het volgende gepubliceerd, voor zover relevant:

“ [A BV] in liquidatie is ontbonden door een besluit van de AVA d.d. 31-03-2018 (…)”.

4.18.

Met dagtekening 25 oktober 2018 heeft de Kamer van Koophandel een brief verzonden aan eiseres waarin staat, voor zover relevant:

“De vereffening van rechtspersoon [A BV] is met ingang van 15-10-2018 beëindigd, hiermee is tevens de rechtspersoon beëindigd. (…)”

4.19.

Met dagtekening 1 september 2020 heeft de inspecteur een brief gestuurd aan [L NV] betreffende de aangifte vennootschapsbelasting 2016 van [A BV] . Daarin staat, voor zover relevant:

“Om die reden zend ik deze brief eveneens aan [belanghebbende] BV, ter attentie van de heer [persoon] , de voormalig (mede-)aandeelhouder en vereffenaar van de inmiddels geliquideerde vennootschap [A BV] .”

4.20.

De definitieve aanslag Vpb voor het jaar 2016 (de aanslag) is gedagtekend op 31 oktober 2020. Bij het opleggen van de aanslag heeft de inspecteur voornoemde dotatie aan de herinvesteringsreserve volledig gecorrigeerd. Het aanslagbiljet is toegezonden aan [A BV] op het laatst bekende adres van [A BV] .

4.21.

Op 9 december 2020 heeft de inspecteur een bezwaarschrift gedagtekend 7 december 2020 ontvangen waarin staat, voor zover relevant:

“betreft [A BV] (…)

– bezwaarschrift definitieve aanslag vennootschapsbelasting 2016.

(…)

Namens onze cliënt [A BV] maken wij bezwaar tegen de definitieve aanslag vennootschapsbelasting 2016 (…)

Hoogachtend, (…)

[L NV] ”

4.22.

De rechtbank heeft op 1 oktober 2021 een beroepschrift, gedagtekend op dezelfde dag, ontvangen. Daarin staat, voor zover relevant:

“betreft [A BV] (RSIN [nummer] )

– beroep tegen de uitspraak op bezwaar met dagtekening 23 augustus 2021, gericht tegen de aanslag vennootschapsbelasting 2016 van 31 oktober 2020 met aanslagnummer [nummer] .V.66.0112 (…)

Hierbij tekenen wij beroep aan tegen de uitspraak op het bezwaarschrift gericht tegen de in de hoofde vermelde definitieve aanslag vennootschapsbelasting (…)

Hoogachtend, (…) [L NV] ”

4.23.

Met dagtekening 3 december 2021 is een stuk opgemaakt getiteld “bevestiging volmacht”. Daarin staat, voor zover relevant:

“ [belanghebbende] B.V.,(…) in de hoedanigheid van vereffenaar van de rechtspersoon [A BV] (…) bevestigt hierbij volmacht te hebben verleend aan: de heren (…), als belastingadviseurs verbonden aan [L NV] (…) om bezwaar aan te tekenen tegen de aan [A BV] opgelegde aanslag vennootschapsbelasting over 2016 (…) en tevens beroep in te stellen (…)”“

2.2.

In hoger beroep zijn voorts de volgende feiten en omstandigheden komen vast te staan.

2.2.1.

Voor het indienen van haar aangifte vennootschapsbelasting 2016 heeft [A BV] elf maanden uitstel gekregen.

2.2.2.

Belanghebbende heeft bij nader stuk van 15 mei 2025 enkele aanvullende stukken verstrekt met betrekking tot de vereffening van [A BV] in 2018, waaronder de hierna onder 2.2.2.1 tot en met 2.2.2.6 genoemde stukken.

2.2.2.1. Het (concept) accountantsverslag en jaarrekening 2018 van [A BV] waarin staat vermeld:

“(…)

Op 30 maart 2018 is besloten tot ontbinding van de vennootschap.

(…)

Als vereffenaar heeft [belanghebbende] opgetreden. Per balansdatum is de vennootschap reeds geliquideerd.

(…)

Balans per 31 december 2018 (…)

Eigen vermogen (…) € - ”

2.2.2.2. Overzichten uit de administratie van [A BV] van het verloop in 2018 van de rekeningen-courant tussen [A BV] enerzijds en haar aandeelhouders, belanghebbende en [D BV] anderzijds.

2.2.2.3. Het verloop in 2018 van de rekening-courant tussen [A BV] en belanghebbende en het verloop in 2018 van de post deelneming in [A BV] in de administratie van belanghebbende.

2.2.2.4. Het verloop in 2018 van de rekening-courant tussen [A BV] en [D BV] en het verloop in 2018 van de post deelneming in [A BV] in de administratie van [D BV]

2.2.2.5. Een bericht van [bank] van 7 januari 2019 betreffende de betaalrekening met nummer [bankrekeningnummer] ten name van [A BV] :

“Hierbij informeren wij u dat wij uw getekende formulieren voor het opheffen van een aantal rekeningen hebben ontvangen. Hartelijk dank hiervoor.

Voor het opheffen van rekening (…) dient eerst het SEPA incasso contract te vervallen.

Wij hebben de volgende rekeningen reeds laten vervallen:

(…)

[bankrekeningnummer] ten name van [A BV] ”

2.2.2.6. Een brief met dagtekening 4 mei 2018 van de Kamer van Koophandel gericht aan [A BV] waarin wordt vermeld dat de voormalige deelneming van [A BV] , [C BV] , per 30 maart 2018 is opgehouden te bestaan.

Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

3.1.

In het principaal hoger beroep is in geschil of de aanslag binnen de wettelijke termijn en op de juiste wijze is bekendgemaakt, en zo ja, of de inspecteur terechte de dotatie aan de herinvesteringsreserve ter zake van de boekwinst behaald bij de verkoop van het [project] heeft geweigerd.

3.2.

In het door de inspecteur ingestelde incidenteel hoger beroep is in geschil of de rechtbank het door belanghebbende ingestelde beroep niet-ontvankelijk had moeten verklaren. Subsidiair heeft de Inspecteur gesteld dat de rechtbank het bezwaar niet-ontvankelijk had moeten verklaren.

3.3.

Belanghebbende concludeert

- primair: tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, de uitspraak op bezwaar, de aanslag en de belastingrentebeschikking, en

- subsidiair: tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, de uitspraak op bezwaar en vermindering van de aanslag tot een naar een belastbaar bedrag van negatief € 61.189 en dienovereenkomstige vermindering van de belastingrentebeschikking, en vaststelling van een verlies ten bedrage van € 61.189.

3.4.

De inspecteur concludeert, naar het Hof begrijpt, in het incidenteel hoger beroep tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en primair tot niet-ontvankelijkverklaring van het beroep en subsidiair tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar en niet-ontvankelijk verklaring van het bezwaar.

Beoordeling van het principaal en incidenteel hoger beroep

Slotsom

Ten aanzien van de proceskosten en het griffierecht

Beslissing

Het aanwenden van een rechtsmiddel