Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 05-03-2025, ECLI:NL:GHSHE:2025:602, 24/262
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 05-03-2025, ECLI:NL:GHSHE:2025:602, 24/262
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 5 maart 2025
- Datum publicatie
- 11 maart 2025
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2024:222, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- 24/262
Inhoudsindicatie
Wet Bpm. Bruto Bpm is juist vastgesteld op basis van CO2-uitstoot op het Duitse kentekenbewijs. Belanghebbende is er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat de auto ten tijde van het doen van de aangifte Bpm meer schade had dan waarmee door de inspecteur rekening is gehouden. De rechtbank heeft terecht geen aparte PKV voor het verzoek om vergoeding van immateriële schade toegekend. Belanghebbende heeft gelet op HR 12 juli 2024, ECLI:NL:HR:2024:1060, recht op een hogere vergoeding voor de kosten van bezwaar. Art. 19a Wet Bpm moet gelet op HR 17 januari 2025, ECLI:NL:HR:2025:46, buiten toepassing blijven. Wel matiging van de PKV op grond van art. 2, lid 2, Bpb. Hoger beroep gegrond.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummer: 24/262
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 18 januari 2024, nummer BRE 22/1210, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de inspecteur,
en
de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid),
hierna: de minister.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft een naheffingsaanslag belastingheffing van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: Bpm) opgelegd.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend.1 Deze stukken zijn doorgestuurd naar de inspecteur.
De zitting heeft plaatsgevonden op 12 februari 2025 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen [gemachtigde] , als gemachtigde van belanghebbende, en, namens de inspecteur, [inspecteur 1] , [inspecteur 2] en [inspecteur 3] .
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
2 Feiten
Belanghebbende heeft op 19 februari 2021 – ontvangen door de inspecteur op 24 februari 2021 – aangifte Bpm gedaan ter zake van de registratie van een Chevrolet Camaro 6.2 V8 SS Coupé, met VIN nummer eindigend op [VIN-nummer] en een datum eerste toelating van 29 mei 2014 (hierna: de auto), naar een te betalen bedrag van € 4.384.
Bij de aangifte is een expertiseverslag gevoegd van [A BV] van 19 februari 2021. Daarin is een handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat opgenomen van € 18.369 op basis van een koerslijst X-Ray van een Cadillac CTS. De taxateur heeft voorts een bedrag van € 11.961 aan schade- en reparatiekosten geconstateerd. De taxateur heeft € 8.612 (72%) wegens schade op de handelsinkoopwaarde in mindering gebracht en heeft de handelsinkoopwaarde in beschadigde staat vastgesteld op € 9.757. De historische nieuwprijs is bepaald op € 162.333. De kilometerstand ten tijde van de opname bedroeg 107.343 kilometers. Bij de aangifte is de bruto Bpm vastgesteld op € 72.945 en de te betalen Bpm op € 4.384.
De inspecteur heeft een hertaxatie laten verrichten door Domeinen Roerende Zaken (hierna: DRZ). De bevindingen zijn opgenomen in een taxatierapport van 5 maart 2021. Uit het taxatierapport van DRZ volgt een historische nieuwprijs van € 111.080. De taxateur heeft de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat vastgesteld op € 31.213, bepaald aan de hand van een marktonderzoek onder aftrek van een zogenoemde gangbare marge bij gebruikte voertuigen. De taxateur heeft geen schade in aanmerking genomen. De inspecteur is ook uitgegaan van een bruto Bpm van € 72.945 en de afschrijving bepaald aan de hand van de forfaitaire tabel. Het afschrijvingspercentage is vastgesteld op 83,331% en de verschuldigde Bpm op € 12.159. De naheffingsaanslag is vastgesteld naar het bedrag van € 7.776.
Uit een factuur van 14 augustus 2020 blijkt dat [bedrijf] uit [plaats] de auto heeft gekocht van [B] gevestigd in Dubai voor € 13.950 en dat de auto is vervoerd naar de haven van Rotterdam.
Op 28 januari 2021 is voor de auto een Duits kentekenbewijs afgegeven, waarop een CO2-uitstoot van 323 gr/km staat vermeld. Het kentekenbewijs staat op naam van [C GmbH] , een bedrijf dat is gespecialiseerd in de import van [D] .
De auto heeft geen Europese typegoedkeuring. Zowel de taxateur van belanghebbende als de taxateur van DRZ zijn uitgegaan van een CO2-uitstoot van 323 gr/km. Deze CO2-uitstoot staat vermeld in het kentekenregister en is overgenomen van het Duitse kentekenbewijs.
Op basis van de Scandinavische rekenmethode komt de CO2-uitstoot van de auto uit op 306 gr/km.
De auto komt niet voor in een koerslijst.
De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en de naheffingsaanslag verminderd naar € 6.786. Daarbij is de rechtbank uitgegaan van een historische nieuwprijs van € 111.080, een handelsinkoopwaarde van € 18.369 en een bruto Bpm van € 72.945. De verschuldigde Bpm bedraagt dan € 11.169 en na aftrek van de op aangifte voldane belasting resteert een naheffingsaanslag van € 6.786. Daarnaast heeft de rechtbank de minister veroordeeld tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade van € 500 en de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van € 2.370 en vergoeding van het griffierecht van € 365.
3 Geschil en conclusies van partijen
In geschil is (i) of de naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd, in het bijzonder of de bruto Bpm op het juiste bedrag is vastgesteld, en of belanghebbende recht heeft op een hogere vermindering in verband met schade, (ii) of de rechtbank de proceskostenvergoeding juist heeft vastgesteld en (iii) of belanghebbende recht heeft op een hogere vergoeding voor de kosten van bezwaar.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar, primair vernietiging van de naheffingsaanslag, subsidiair en meer subsidiair vermindering van de naheffingsaanslag, en een hogere veroordeling van de inspecteur in de (proces)kosten van belanghebbende in de beroepsfase en de bezwaarfase. De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.