Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 12-03-2025, ECLI:NL:GHSHE:2025:653, 23/271

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 12-03-2025, ECLI:NL:GHSHE:2025:653, 23/271

cassatie ingesteld (rolnr HR: 25/01478)

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
12 maart 2025
Datum publicatie
16 april 2025
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2025:653
Formele relaties
Zaaknummer
23/271
Relevante informatie
Art. 3.84 Wet IB 2001, Art. 3.147 Wet IB 2001, Art. 10 Wet LB, Art. 11d Wet LB, Art. 13a Wet LB, Art. 8:105 Awb

Inhoudsindicatie

Rijnvarende, aanslag IB/PVV. Het hof is van oordeel dat de aanslag terecht is opgelegd. De inspecteur is voor de premieheffing gebonden aan een door de SVB afgegeven A1-verklaring. Er is geen sprake van strijd met het evenredigheidsbeginsel, het Unierechtelijke evenredigheidsbeginsel, het zorgvuldigheidsbeginsel en het gelijkheidsbeginsel. Belanghebbende heeft geen recht op verrekening van in het buitenland geheven premies. Voor de beoordeling van een tegemoetkoming zoals voorzien in de Regeling tijdelijke tegemoetkoming Rijnvarenden is het hof onbevoegd. De rechtbank heeft het belastbaar inkomen uit werk en woning eerder te laag dan te hoog vastgesteld. Het hoger beroep van belanghebbende is ongegrond.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Nummer: 23/271

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

wonend in [woonplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 18 januari 2023, nummer BRE 21/1614, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de inspecteur,

en

de Staat (de minister van Justitie en Veiligheid),

hierna: de minister.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2016 opgelegd. Tevens is bij beschikking belastingrente in rekening gebracht.

1.2.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar deels gegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en nevenbeslissingen gegeven met betrekking tot de vergoeding van immateriële schade, de proceskostenvergoeding en het griffierecht.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Partijen hebben nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn doorgestuurd naar de andere partij.

1.6.

Het hof heeft bepaald dat de zitting achterwege kan blijven. Geen van partijen heeft – na navraag door het hof – verklaard gebruik te willen maken van hun recht om op een zitting te worden gehoord. Het hof heeft partijen schriftelijk meegedeeld dat het onderzoek is gesloten.

2 Feiten

2.1.

Belanghebbende heeft de Nederlandse nationaliteit en was geheel 2016 woonachtig in Nederland. Hij had in 2016 de leeftijd van 65 jaar nog niet bereikt.

2.2.

Van 1 januari 2016 tot en met 31 oktober 2016 was belanghebbende in dienst van [bedrijf 1] , gevestigd in Liechtenstein. Van 1 november 2016 tot en met 31 december 2016 was belanghebbende in dienst van [bedrijf 2] , gevestigd in Luxemburg.

2.3.

Voor beide werkgevers was belanghebbende werkzaam aan boord van motorvrachtschip ‘ [naam schip] ’ (het schip). Het schip pleegt in de Rijnvaart te worden gebruikt en was tot 26 oktober 2016 eigendom van [bedrijf 3] BV, gevestigd in [vestigingsplaats 1] (Nederland). Deze vennootschap was in die periode ook de exploitant van het schip. Vanaf 26 oktober 2016 is [bedrijf 4] GmbH (gevestigd in [vestigingsplaats 2] , Duitsland) eigenaar van het schip en wordt het schip door [bedrijf 5] (gevestigd in Luxemburg) geëxploiteerd.

2.4.

De Nederlandse Sociale Verzekeringsbank (hierna: SVB) heeft met dagtekening 10 april 2018 een A1-verklaring aan belanghebbende afgegeven. In deze verklaring wordt het Nederlandse socialezekerheidsrecht van toepassing verklaard voor de periode van 1 januari 2016 tot en met 25 oktober 2016. Tegen deze A1-verklaring heeft belanghebbende rechtsmiddelen aangewend. De A1-verklaring is onherroepelijk geworden na de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 22 oktober 20201 en het daaropvolgende arrest van de Hoge Raad van 22 april 2022.2

2.5.

De aanslag is vastgesteld naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 24.255. Hierbij is de inspecteur ervan uitgegaan dat belanghebbende voor de periode van 1 januari 2016 tot en met 25 oktober 2016 verplicht verzekerd was in Nederland voor de PVV. Tevens is bij beschikking € 285 belastingrente in rekening gebracht.

2.6.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen het niet toekennen van de vrijstelling voor de PVV. De inspecteur heeft de aanslag verminderd en daarbij het premie-inkomen verminderd met € 4.570; dat is het inkomen dat belanghebbende heeft genoten in de periode 26 oktober 2016 tot en met 31 december 2016. Tevens is rekening gehouden met de werkkostenregeling tot een bedrag van € 265. De belastingrentebeschikking is eveneens verminderd en voorts is een kostenvergoeding voor de bezwaarfase van € 254 toegekend.

2.7.

De rechtbank heeft zowel de aanslag als de rentebeschikking gehandhaafd.

2.8.

In de brief van de Minister van Sociale zaken en Werkgelegenheid en de Staatssecretaris van Financiën van 8 februari 2021 (hierna: de brief van 8 februari 2021) staat het volgende vermeld:3

‘De Belastingdienst heeft op grond van een te ruime toepassing van het Besluit van 24 maart 2014, DGB 2014/144M de Luxemburgse premies voor ouderdomsuitkeringen (de zogenoemde «cotisation pension») op het fiscale inkomen in mindering gebracht. Deze belastingvermindering is per belastingjaar 2020 niet meer aan de orde.’

2.9.

Volgens de loonstroken bedraagt het brutoloon van [bedrijf 1] en de inhoudingen over het jaar 2016 (januari tot en met oktober) per maand (in CHF):

‘Monatslohn’ 2.534,25

‘AHV-IV-Abzug’ 115,30

‘Arbeitslosenversicherung’ 12,65

‘Taggeld Krankenkasse %’ 29,40

‘Krankenversicherungsanteil’ 320,00

‘Nichtbetriebsunfall’ 38,25

‘Pensionskasse CH Variabel Sparanteil’ 54,95

‘Pensionskasse CH Variabel Risikoanteil’ 19,80

‘Krankenkasse Arbeitgeber Beitrag’ 173,50

3 Geschil en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

  1. Is belanghebbende voor de periode 1 januari 2016 tot en met 25 oktober 2016 verplicht verzekerd voor de Nederlandse socialezekerheidswetgeving en om die reden premieplichtig? Meer in het bijzonder is in geschil of de inspecteur is gebonden aan de afgegeven A1-verklaring.

  2. Is sprake van strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, in het bijzonder het evenredigheidsbeginsel en het zorgvuldigheidsbeginsel?

  3. Is sprake van strijd met het Unierechtelijke evenredigheidsbeginsel?

  4. Heeft belanghebbende recht op verrekening van in het buitenland geheven premies conform artikel 73, lid 2, Verordening (EG) nr. 987/2009 (hierna: de Toepassingsverordening)?

  5. Is het fiscale loon tot een te hoog bedrag vastgesteld?

  6. Kan belanghebbende zich met succes beroepen op het gelijkheidsbeginsel, mede in verband met het besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 14 maart 2014, DGB 2014/144M4 (hierna: het Besluit 2014)?

7. Heeft belanghebbende recht op een tegemoetkoming zoals voorzien in Regeling tijdelijke tegemoetkoming rijnvarenden (hierna: de RTTR)?5

3.2.

Belanghebbende concludeert tot vermindering van de PVV met de in Liechtenstein geheven sociale zekerheidspremies en tot een lagere vaststelling van het fiscale loon over 2016. De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing