Home

Hoge Raad, 26-11-1996, ZC9539, 103.298

Hoge Raad, 26-11-1996, ZC9539, 103.298

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
26 november 1996
Datum publicatie
1 mei 2025
ECLI
ECLI:NL:HR:1996:ZC9539
Zaaknummer
103.298
Relevante informatie
Wetboek van Strafrecht [Tekst geldig vanaf 01-01-2025 tot 15-05-2025] art. 416, Wetboek van Strafvordering [Tekst geldig vanaf 04-02-2025 tot 15-05-2025] art. 359

Inhoudsindicatie

Ontoereikend bewijs dat verdachte de voorwerpen had verworven, nu hij deze tijdelijk voor een ander onder zich had.

Uitspraak

26 november 1996

Strafkamer

nr. 103.298

AB

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 13 oktober 1995 in de strafzaak tegen:

[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968, wonende te [woonplaats].

1. De bestreden uitspraak

Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Arrondissementsrechtbank te Haarlem van 22 maart 1994 - de verdachte vrijgesproken van het hem bij inleidende dagvaarding onder 1. primair telastegelegde en hem voorts ter zake van 1. subsidiair "opzetheling" en 2. "diefstal" veroordeeld tot twee maanden gevangenisstraf.

2. Het cassatieberoep

Het beroep - dat zich kennelijk niet richt tegen de gegeven vrijspraak - is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr G.P. Hamer, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

3. De conclusie van het Openbaar Ministerie

De Advocaat-Generaal Fokkens heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest met verwijzing van de zaak naar een aangrenzend gerechtshof teneinde op het bestaande hoger beroep te worden berecht en afgedaan.

4. Bewezenverklaring en bewijsvoering

4.1. Aan de verdachte is, voorzover in cassatie van belang, telastegelegd:

hij in of omstreeks de periode van 12 december 1993 tot 14 december 1993 te Amsterdam en/of te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer,, in elk geval in Nederland, een of neer ABN-AMRO Eurocheques en/of een ABN-AMRO Eurobankpas en/of een of meer ander (a) goed(aren) heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij tan tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van deze/dit goed(eran) wist dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof.

4.2. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat :

hij in de periode van 12 december 1993 tot 14 december 1993 te Amsterdam ABN AMRO Eurocheques en een ABN NRO Eurobankpas heeft verworven, terwijl hij ten tijde van het verwerven van deze goederen wist dat het door misdrijf verkregen goederen betrof;

2) hij op 12 december 1993 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een paraplu, toebehorende aan een ander dan aan verdachte.

4.3. Deze bewezenverklaring berust op de volgende bewijsmiddelen:

1. De verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:

Op 12 december 1995 in Amsterdam wenkte iemand mij een restaurant binnen. Toen we later naar buiten liepen merkte ik dat hij iets in mijn zak stopte. Hij stopte iets in mijn zak, omdat hij politie zag lopen. Ik vermoedde wel dat hetgeen hij in mijn zak stopte van misdrijf afkomstig was. Ik heb die voorwerpen bij mij gehouden. Later bleken dit een bankpas en Eurocheques te zijn.

Ik heb op 12 december 1993 een paraplu uit een winkel meegenomen zonder daarvoor te betalen en zonder toestemming.

2. Een ambtsedig proces-verbaal met nummer 1252/16332/1993, opgemaakt op 12 december 1993 door [verbalisant 1], hoofdagent van gemeentepolitie te Amsterdam, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant, zakelijk weergegeven:

Op 12 december 1993 zag ik op het Damrak te Amsterdam de mij bekende [verdachte] lopen. Het was mij bekend dat hij zich eerder schuldig had gemaakt aan diefstal.

Ik zag dat [verdachte] de Holiday Giftshop aan het Damrak 56 binnenging. Ik zag dat [verdachte] enkele ogenblikken later naar buiten kwam met in zijn handen een zwarte paraplu. Ik zag de bedrijfsleider achter [verdachte] aanlopen. Ik zag dat de bedrijfsleider [verdachte] aansprak en hem duidelijk maakte dat hij de paraplu moest teruggeven. Ik zag dat [verdachte] de paraplu teruggaf aan de bedrijfsleider van de giftshop, en dat zij beiden terugkeerden naar de winkel.

In perceel Damrak 56 te Amsterdam werd ik aangesproken door de bedrijfsleider van de giftshop, [betrokkene 1], die mij het volgende verklaarde: "Ik zag deze man binnen komen en een paraplu ter waarde van f 13,95 uit de bak weg nemen. Ik zag dat hij met de paraplu de zaak verliet zonder deze te betalen. Ik heb buiten na enige problemen de paraplu van de man afgenomen. Ik wens aangifte te doen van diefstal van de paraplu. "

Ik hield de verdachte aan. Vervolgens werd de verdachte ter plaatse aan de kleding onderzocht. Hierbij werden aangetroffen: drie Eurocheques en een bankpas, nummer […], alle ten name van [betrokkene 2],

Ten aanzien van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde voorts :

3. Een ambtsedig proces-verbaal met mutatienummer RPDLVS/93 - 016196, opgemaakt op 12 december 1993 door [verbalisant 2], wachtmeester eerste klasse der Koninklijke Marechaussee, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 2], zakelijk weergegeven :

Op 12 december 1993 ben ik na aankomst op Schiphol met mijn bagage naar het NS-station aldaar gegaan. Toen ik in de trein wilde stappen, zag ik dat ik een zwart leren polstasje met inhoud miste. Het weggenomene behoort mij in eigendom toe en niemand had het recht of de toestemming dit goed weg te nemen en dit zich toe te eigenen.

Vermiste goederen: zie goederenbijlage.

4. Een geschrift, zijnde de goederenbijlage behorende bij het onder 3 vermelde proces-verbaal, voor zover inhoudende als door [betrokkene 2] vermiste goederen, zakelijk weergegeven:

- Bankpas type Europas van de ABN AMRO Bank

- drie Eurocheques van de ABN AMRO Bank

Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde voorts:

5. Een geschrift, zijnde een Aangifteformulier Winkeldiefstal, namens Holiday Giftshop, Damrak 56 te Amsterdam, gedaan door [betrokkene 1] en mede ondertekend door [verbalisant 1], hoofdagent van gemeentepolitie Amsterdam, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 1], zakelijk weergegeven:

Op 12 december 1993 kwam een man de Holiday Giftshop binnenlopen. Hij pakte een zwarte paraplu en liep zonder te betalen de deur uit.

Ik ben door bovengenoemde onderneming gemachtigd aangifte van diefstal te doen en verklaar dat aan niemand toestemming is verleend om het goed, dat de onderneming in eigendom toebehoort, weg te nemen en zich zonder betaling toe te eigenen.

De inhoud van de onder 4 en 5 vermelde geschriften worden slechts gebezigd in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen, waarbij ieder bewijsmiddel telkens slechts wordt gebezigd voor het bewijs van het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.

5. Beoordeling van het eerste middel

5.1. Het middel strekt ten betoge dat het Hof ten onrechte bewezen heeft verklaard dat de verdachte de goederen heeft verworven in de zin van art. 416, eerste lid, aanhef en onder a, Sr. Daarbij wordt verwezen naar de door de verdachte blijkens het daarvan opgemaakte proces-verbaal ter terechtzitting in hoger beroep afgelegde verklaring, voorzover inhoudende hetgeen hiervoor in 4.3 onder 1 is weergegeven en het navolgende:

"Toen de man, een Serviër uit Bosnië, de cheques en de bankpas in mijn zak stopte, durf de ik ze niet te weigeren. Die man had een pistool. Hij zei tegen mij dat hij de voorwerpen later zou komen ophalen. Ik moest ze dan aan hem teruggeven en zou daarvoor f 25, - van hem ontvangen" .

5.2. Bij de beoordeling van het middel moet het volgende worden vooropgesteld.

Uit de wetsgeschiedenis bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot wijziging van art. 416 Sr (Wet van 9 oktober 1991, Stb. 520) valt af te leiden dat de wetgever voor een herformulering van de helingshandelingen, anders dan onder de vroegere bepalingen, niet opnieuw aansluiting heeft gezocht bij benoemde overeenkomsten uit het civiele recht, maar de heling met een eigen terminologie heeft willen omschrijven teneinde zoveel mogelijk handelingen waardoor iemand een zaak verwerft, voorhanden heeft of overdraagt terwijl hij ten tijde van het verwerven, voorhanden krijgen of overdragen wist dat het een door misdrijf verkregen object betreft, onder het bereik van de nieuwe bepaling te laten vallen. De Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel houdt onder meer in (Kamerstuk- ken II, 1989-1990, 21 565, nr. 3, blz. 3-4) :

"De artikelen 416 tot en met 417bis sommen de "helingshandelingen limitatief op: verkrijgings- en overdrachtshandelingen alsmede enkele typische begunstigingshandelingen (verbergen, vervoeren en bewaren) .

( . . . )

Overeenkomstig het advies Financiële facetten van ernstige vormen van vermogenscriminaliteit geef ik er de voorkeur aan, heling zoveel mogelijk met een eigen terminologie te omschrijven als het verwerven, voorhanden hebben of overdragen van een door misdrijf verkregen goed, dan wel het vestigen of overdragen van een persoonlijk recht op of zakelijk recht ten aanzien van een door misdrijf verkregen goed.

"Het "verwerven" of "overdragen" van een goed omvat alle handelingen, die tot gevolg hebben dat iemand de feitelijke zeggenschap over een goed verkrijgt of overdraagt. Of hier een of andere privaatrechtelijke titel aan ten grondslag ligt, is niet van belang.

( . . . )

"Voorhanden hebben" - ter vervanging van "vervoeren", "bewaren" en "verbergen" uit de huidige delictsomschrijvingen - strekt zich uit tot ieder feitelijk voorhanden hebben, met welk doel of krachtens welke titel dan ook. Dus ook het gebruiken van een misdrijfgoed valt hier onder. Voor "voorhanden hebben" is overigens niet nodig dat men te allen tijde onverwijld over het goed kan beschikken. Het omvat ook het kunnen beschikken over een goed dat elders is opgeslagen. Deze betekenis heeft deze term "ook in de artikelen 214, 223 en 234 van het Wetboek van Strafrecht. Tenslotte moet over het "voorhanden hebben" worden opgemerkt dat niet iedereen die een goed voorhanden heeft, het goed ook heeft verworven. Zo heeft de vervoerder een goed niet verworven, maar wel voorhanden.

5.3. Voorzover aan het middel de opvatting ten grondslag ligt dat in art. 416, eerste lid, aanhef en onder a, Sr uit een oogpunt van strafrechtelijke laakbaarheid onderscheid wordt gemaakt tussen enerzijds het verwerven en anderzijds het voorhanden hebben, is voor die opvatting geen steun te vinden in art. 416 Sr, noch in de geschiedenis van de totstandkoming van die bepaling.

De klaarblijkelijk aan het middel ten grondslag liggende stelling dat de enkele omstandigheid dat de verdachte tegen zijn wil "voorwerpen" in zijn zak gestopt heeft gekregen zonder dat hij wist wat voor voorwerpen het waren, in de weg staat aan een veroordeling ter zake van opzetheling, kan niet tot cassatie leiden, aangezien die stelling reeds afstuit op 's Hofs in de gebezigde bewijsmiddelen besloten liggende en niet onbegrijpelijke oordeel dat de verdachte begreep dat hetgeen in zijn zak werd gestopt van misdrijf afkomstig was.

De in het middel vervatte klacht dat het Hof de bewezenverklaring, voor wat betreft het onderdeel dat de verdachte de voorwerpen heeft verworven, ontoereikend heeft gemotiveerd, is echter gegrond. Het Hof, dat niet heeft bewezenverklaard dat de verdachte de bewezenverklaarde voorwerpen voorhanden had - hetgeen in het licht van de gebezigde bewijsmiddelen had gekund - had, nu het ervoor heeft gekozen bewezen te verklaren dat de verdachte de voorwerpen heeft verworven, gelet op verdachtes in 5.1 hiervoor weergegeven verklaring, zijn bewezenverklaring in zoverre nader moeten motiveren. Immers, het Hof heeft de juistheid van de verklaring van de verdachte, voorzover inhoudende dat de man de voorwerpen later zou komen ophalen en dat de verdachte deze dan aan hem most teruggeven en daarvoor f 25, - zou ontvangen, in het midden gelaten, zodat, nu deze verklaring zijn weerlegging niet vindt in de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen, in cassatie daarvan moet worden uitgegaan. In aanmerking genomen dat deze verklaring bezwaarlijk anders kan worden uitgelegd dan dat de verdachte de voorwerpen ten behoeve van de man die ze in zijn zak had gestopt onder zich diende te houden totdat die man ze weer zou komen ophalen en dit erop duidt dat de verdachte de voorwerpen slechts met het oog daarop voorhanden had, is 's Hofs oordeel dat de verdachte die voorwerpen heeft verworven - welk woord in de telastelegging en bewezenverklaring kennelijk is gebruikt in dezelfde betekenis als daaraan toekomt in het eerste lid van art. 416 Sr - niet naar de eis der wet met redenen omkleed.

5.4. Voorzover het middel daarover klaagt is het gegrond.

6. Slotsom

Het vorenoverwogene brengt mee dat de bestreden uitspraak voorzover aan 's Hogen Raads oordeel onderworpen niet in stand kan blijven, het tweede en het derde middel geen bespreking behoeven en als volgt dient te worden beslist.

7. Beslissing

De Hoge Raad vernietigt de bestreden uitspraak voorzover aan zijn oordeel onderworpen en verwijst de zaak naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage teneinde in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.

Dit arrest is gewezen door de vice-president Haak als voorzitter, en de raadsheren Van Erp Taalman Kip-Nieuwenkamp, Schipper, Corstens en Aaftink, in bijzijn van de griffier Bogaert, en uitgesproken op 26 november 1996.