Home

Hoge Raad, 08-12-1998, ZD1320, 108.626 E

Hoge Raad, 08-12-1998, ZD1320, 108.626 E

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
8 december 1998
Datum publicatie
31 maart 2006
ECLI
ECLI:NL:HR:1998:ZD1320
Formele relaties
Zaaknummer
108.626 E
Relevante informatie
Arbeidsomstandighedenwet [Tekst geldig vanaf 01-01-2025 tot 01-07-2025] art. 26, Wetboek van Strafrecht [Tekst geldig vanaf 15-05-2025 tot 01-07-2025] art. 51

Inhoudsindicatie

Uitspraak Hoge Raad van 8 december 1998.

Uitspraak

8 december 1998

Strafkamer

nr. 108.626 E

SM

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage, Economische Kamer, van 24 oktober 1997 alsmede tegen alle op de terechtzitting van dit Hof gegeven beslissingen in de strafzaak tegen:

[verdachte], gevestigd te [vestigingsplaats].

1. De bestreden einduitspraak

1.1. Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Economische Politierechter in de Arrondissementsrechtbank te Rotterdam van 16 oktober 1996 - de verdachte ter zake van "overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 26, eerste lid, van de Arbeidsomstandighedenwet, begaan door een rechtspersoon" veroordeeld tot een geldboete van tweeduizend gulden.

1.2. Aan dit arrest zijn gehecht en daarvan maken deel uit:

(i) de bestreden uitspraak

(ii) dat gedeelte van het vonnis van de Economische Politierechter in de Rechtbank te Rotterdam van 16 oktober 1996, te weten de nadere bewijsoverweging op blz. 11, dat het Hof blijkens zijn op blz. 2 van het arrest opgenomen overweging uit dat vonnis heeft overgenomen.

2. Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte.

Namens deze heeft mr G. Spong, advocaat te 's-Gravenhage, een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen.

3. Beoordeling van het middel

3.1. Het middel richt zich met een rechts- en motiveringsklacht tegen het oordeel van het Hof dat er sprake is van daderschap van de verdachte.

3.2. De Economische Politierechter - naar de beslissing van wie het Hof bij de verwerping van een ter terechtzitting in hoger beroep gevoerd verweer met betrekking tot het daderschap van de verdachte verwijst (zie de bestreden uitspraak op blz. 2) - heeft daderschap van de verdachte aangenomen en dit oordeel gemotiveerd zoals in de beslissing van de Rechtbank weergegeven op blz. 11.

Dit oordeel heeft het Hof overgenomen. Dat oordeel komt neer op een nadere motivering - zulks naar aanleiding van een desbetreffend verweer - van 's Hofs bewezenverklaring voorzover deze inhoudt dat de verdachte als werkgeefster niet heeft voldaan aan haar in de bewezenverklaring omschreven verplichting tot naleving van een veiligheidsvoorschrift.

3.3. Blijkens de gebezigde bewijsmiddelen heeft het Hof vastgesteld dat in de normale bedrijfsuitoefening van de verdachte, in haar dienst zijnde werknemers onder leiding van een voorman onderhoudswerkzaamheden hebben verricht op het dak van een gebouw, dat de vereiste veiligheidsvoorzieningen niet waren getroffen in die zin dat de gebruikte leuningconstructies niet voorzien waren van voldoende geballaste consoles en dat een deel van die dakrandbeveiliging op de tweede volledige werkdag naar beneden is gevallen, alsmede dat toen de uitvoerder nog niet op het dak was geweest om de wijze van werken te controleren. Gelet daarop geeft 's Hofs hiervoor onder 3.2 vermelde en in het middel bestreden oordeel - waarin het Hof tot uitdrukking heeft gebracht dat en waarom het bestaan van de situatie welke in strijd was met het desbetreffende veiligheidsvoorschrift aan de verdachte kon worden toegerekend - geen blijk van een verkeerde rechtsopvatting en is het niet onbegrijpelijk.

3.3. Het middel faalt dus.

4. Slotsom

Nu het middel niet tot cassatie kan leiden en de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt op grond waarvan de bestreden uitspraak ambtshalve zou moeten worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.

5. Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.

Dit arrest is gewezen door de vice-president Haak als voorzitter, en de raadsheren Bleichrodt en Corstens, in bijzijn van de griffier Van de Griendt, en uitgesproken op 8 december 1998.