Home

Hoge Raad, 15-12-1999, AA3846, 35170

Hoge Raad, 15-12-1999, AA3846, 35170

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
15 december 1999
Datum publicatie
4 juli 2001
ECLI
ECLI:NL:HR:1999:AA3846
Zaaknummer
35170
Relevante informatie
Wet op de loonbelasting 1964 [Tekst geldig vanaf 01-01-2025 tot 01-01-2026] art. 26b

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

Nr. 35170

15 december 1999

TB

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 5 januari 1999 betreffende het over na te melden tijdvak van haar als loonbelasting/premie volksverzekeringen ingehouden bedrag.

1. Inhouding, bezwaar en geding voor het Hof

Van belanghebbende is over het tijdvak juni 1995 een bedrag van f 3.060,-- aan loonbelasting en premie volksverzekeringen ingehouden. Het tegen deze inhouding gemaakte bezwaar is bij uitspraak van de Inspecteur afgewezen.

Belanghebbende is van de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof.

Het Hof heeft de uitspraak bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld en daarbij enkele klachten aangevoerd. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een vertoogschrift ingediend.

3. Beoordeling van de klachten

De klachten stuiten af op hetgeen de Hoge Raad in rechtsoverweging 3.3 van zijn arrest van 28 februari 1998, nr. 32732, BNB 1998/147, heeft overwogen omtrent de vraag of een mogelijke inbreuk op de persoonlijke levenssfeer als gevolg van de toepassing van de regeling met betrekking tot het anoniementarief gerechtvaardigd is. Deze overweging houdt onder meer in dat de wetgever, de hem op dit gebied toekomende beoordelingsvrijheid in aanmerking genomen, met het oog op de uitvoerbaarheid van de - onder meer op de bestrijding van fraude gerich-te - regeling heeft kunnen besluiten slechts bepaalde identiteitsbewijzen voldoende te achten. Daarbij ligt het voor de hand dat het voorgeschreven identiteitsbewijs een foto van de betrokken persoon zal bevatten. Het door belanghebbende daartegen aangevoerde bezwaar dat uit een pasfoto raskenmerken kunnen worden afgeleid, die voor de toepassing van de regeling en de daarmee nagestreefde doelen uiteraard betekenis missen, behoefde de wetgever niet ervan te weerhouden een van een foto voorzien identiteitsbewijs voor te schrijven. Bij het gebruik van identiteitsbewijzen zonder foto kan immers - tenzij andere, minder gebruikelijke identificatiemethoden worden toegepast - niet worden vastgesteld dat de persoon die zich van het identiteitsbewijs bedient, overeenkomt met de persoon wiens gegevens op dat bewijs zijn vermeld.

4. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.

5. Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.

Dit arrest is op 15 december 1999 vastgesteld door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Korthals Altes, Pos, Beukenhorst en Monné, in tegenwoordigheid van de waarnmend griffier Fase, en op die datum in het openbaar uitgesproken.