Home

Hoge Raad, 15-12-1999, AA3847, 35157

Hoge Raad, 15-12-1999, AA3847, 35157

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
15 december 1999
Datum publicatie
4 juli 2001
ECLI
ECLI:NL:HR:1999:AA3847
Zaaknummer
35157

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

Nr. 35157

15 december 1999

TB

gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden van 22 januari 1999 betreffende de aan

X te Z

voor het jaar 1995 opgelegde aanslag inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen.

1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof

Aan belanghebbende is voor het jaar 1995 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van f 26.147,--, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak door de Inspecteur is gehandhaafd.

Belanghebbende is van de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof.

Het Hof heeft de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en de aanslag verminderd tot een aanslag naar een belastbaar inkomen van f 24.977,--. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

De Staatssecretaris van Financiën heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

3. Beoordeling van het middel

3.1. Voor de beantwoording van de vraag of en in hoeverre de kosten van een in verband met invaliditeit gehouden auto die niet zijn aan te merken als kosten van vervoer in rechtstreeks verband met het verkrijgen van genees-, heel- of verloskundige hulp, of als kosten ter zake van regelmatig ziekenbezoek, kunnen worden gerangschikt onder de buitengewone lasten ter zake van ziekte en invaliditeit als bedoeld in artikel 46, lid 1, aanhef en letter b, en lid 3, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964, moet worden bepaald of en in hoeverre de in een kalenderjaar door de zieke of gehandicapte gemaakte autokosten overtreffen hetgeen behoort tot het normale bestedingspatroon van personen die niet ziek of invalide zijn, doch overigens wat inkomen, vermogen en gezinsomstandigheden betreft, in een gelijke positie verkeren als de betrokkene.

3.2. Het Hof is ervan uitgegaan dat tot de auto-kosten in bovenbedoelde zin moeten worden gerekend de door belanghebbende gemaakte kosten met betrekking tot 3000 in verband met de ziekte van zijn echtgenote extra gereden kilometers ter zake van het onderhouden van sociale contacten. De Inspecteur heeft ter zake van deze kilometers f 0,20 per kilometer in aanmerking genomen. Het Hof heeft, voor zover in cassatie van belang, geoordeeld dat de volledige aan deze kilometers verbonden lasten, vastgesteld op een bedrag van f 0,59 per kilometer, in aanmerking behoren te worden genomen.

3.3. Uit hetgeen in 3.1. is overwogen volgt dat het in dit geval gaat om de vraag welke objectief te bepalen meerkosten voor autogebruik belanghebbende heeft gemaakt ten opzichte van personen die niet ziek of invalide zijn, doch overigens wat inkomen, vermogen en gezinsom-standigheden betreft, in een gelijke positie verkeren. Het gaat hier dus niet om het vaststellen van de aan een bepaald aantal kilometers verbonden kosten, zoals noodzakelijk kan zijn bijvoorbeeld bij aftrekbare kosten (vgl. HR 13 maart 1985, nr. 22803, BNB 1985/201) of uitgaven tot voorziening in het levensonderhoud (vgl. HR 15 juli 1998, nr. 33586, BNB 1998/315), in welk geval die kosten moeten worden gesteld op een evenredig deel van de totale kosten.

3.4. Nu het Hof bij zijn berekening niet is uit-gegaan van de objectieve meerkosten, maar de volledige lasten per kilometer in aanmerking heeft genomen van een aantal kilometers dat niet is afgelegd in verband met het verkrijgen van genees-, heel- of verloskundige hulp of wegens regelmatig ziekenbezoek, heeft het een onjuiste maatstaf gehanteerd. Het middel treft doel. De uitspraak van het Hof kan niet in stand blijven, verwijzing moet volgen.

4. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken. Door het verwijzingshof zal worden beoordeeld of aan belanghebbende voor de kosten in verband met de behandeling van het geding voor het Hof een vergoeding dient te worden toegekend.

5. Beslissing

De Hoge Raad

- vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht, en

- verwijst het geding naar het Gerechtshof te Arnhem ter verdere behandeling en beslissing in meervoudige kamer met inachtneming van dit arrest.

Dit arrest is op 15 december 1999 vastgesteld door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Zuurmond, Pos, Beukenhorst en Monné, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Fase, en op die datum in het openbaar uitgesproken.