Home

Hoge Raad, 15-03-2000, AA5135, 35324

Hoge Raad, 15-03-2000, AA5135, 35324

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
15 maart 2000
Datum publicatie
4 juli 2001
ECLI
ECLI:NL:HR:2000:AA5135
Zaaknummer
35324
Relevante informatie
Waterschapswet [Tekst geldig vanaf 01-07-2023 tot 01-01-2024] art. 119

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

Nr. 35324

15 maart 2000

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden van 9 april 1999 betreffende na te melden aan hem voor het jaar 1997 opgelegde aanslag in de waterschapsomslag.

1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof

Aan belanghebbende is voor het jaar 1997 een aanslag in de waterschapsomslag opgelegd tot een bedrag van in totaal f 15.078,--, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van het dagelijks bestuur van het waterschap Sevenwolden (hierna: het bestuur) is gehandhaafd.

Belanghebbende is van de uitspraak van het bestuur in beroep gekomen bij het Hof.

Het Hof heeft de uitspraak bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

Het bestuur heeft een vertoogschrift ingediend.

3. Beoordeling van de klachten

3.1. Belanghebbende is voor het jaar 1997 aangeslagen in de waterschapsomslag van het waterschap Sevenwolden. Dit waterschap is per 1 januari 1997 ontstaan uit een fusie. Onder de vanaf het jaar 1997 van toepassing zijnde belastingverordening van het nieuwe waterschap is belanghebbende in totaal voor een aanmerkelijk hoger bedrag aan waterschapsomslag aangeslagen dan in het voorgaande jaar het geval was. Het Hof heeft de daartegen door belanghebbende aangevoerde bezwaren verworpen.

3.2. De klachten bestrijden terecht het in onderdeel 5.3 van de uitspraak van het Hof gegeven oordeel dat voorzover het beroep zich richt tegen (onderdelen van) de omslagklassenverordening dan wel de kostentoedelingsverordening, daarop in de onderhavige procedure geen antwoord kan worden gegeven. Het Hof heeft dat oordeel gebaseerd op de omstandigheid dat deze verordeningen op de wettelijk voorgeschreven wijze zijn totstandgekomen, met inbegrip van het ter inzage leggen daarvan teneinde ingelanden in staat te stellen bezwaren kenbaar te maken. Dat oordeel is onjuist (vergelijk HR 22 juli 1997, nr. 31017, BNB 1997/328). Tot cassatie kan dit evenwel niet leiden, nu het Hof in weerwil van dit onjuiste oordeel niettemin op de desbetreffende klachten is ingegaan. De dienaangaande gegeven oordelen dat belanghebbende de verordeningen niet voldoende in hun uitgangspunten heeft bestreden (rechtsoverweging 5.3), onderscheidenlijk dat belanghebbende onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat in de omslagklassenverordening onvoldoende rekening is gehouden met verschillen in hoedanigheid of ligging en met verschillen in voorzieningenniveau (rechtsoverweging 5.6), kunnen, als berustende op aan het Hof voorbehouden waarderingen van feitelijke aard en geen nadere motivering behoevend, in cassatie niet met vrucht worden bestreden.

3.3 De klachten van belanghebbende berusten voor het overige op de opvatting dat het recht gebiedt dat een over enig jaar te heffen belasting nimmer meer dan tien percent hoger mag zijn dan die belasting zoals geheven over een voorgaand jaar. Die opvatting is onjuist. Het Hof heeft met juistheid geoordeeld dat de tariefstelling als vrucht van wetgevende arbeid op zichzelf niet aan de belastingrechter ter beoordeling staat. Wel kan de tariefstelling in een verordening onder omstandigheden in strijd zijn met hogere wetgeving, of kan bij de totstandkoming of wijziging van een verordening in strijd gehandeld zijn met algemene rechtsbeginselen. In ’s Hofs uitspraak ligt echter besloten het oordeel dat een zodanig geval zich te dezen niet voordoet. Dit oordeel geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting. De klachten falen derhalve.

4. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.

5. Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.

Dit arrest is op 15 maart 2000 vastgesteld door de vice-president Korthals Altes als voorzitter, en de raadsheren Zuurmond en Monné, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Fase, en op die datum in het openbaar uitgesproken.