Home

Hoge Raad, 21-02-2001, ECLI:NL:HR:2001:BI7676 AB0165, 35877

Hoge Raad, 21-02-2001, ECLI:NL:HR:2001:BI7676 AB0165, 35877

Gegevens

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

Nr. 35877

21 februari 2001

RP

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 20 december 1999, nr. P98/0746, betreffende na te melden beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken.

1. Beschikking, bezwaar en geding voor het Hof

Ten aanzien van belanghebbende is bij beschikking van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amersfoort (hierna: B en W) de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als a-straat 1 te Z, voor het tijdvak 1 januari 1997 tot en met 31 december 2000 vastgesteld op f 380.000, welke beschikking, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de chef bureau Heffingen van de gemeente Amersfoort (hierna: de Chef) is gehandhaafd.

Belanghebbende is van die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.

Het Hof heeft de uitspraak van de Chef bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht.

B en W hebben een verweerschrift ingediend.

3. Beoordeling van de middelen

3.1. Het Hof heeft geoordeeld dat het de wetgever vrijstond te kiezen voor een systeem, dat inhoudt dat wordt gewaardeerd naar de staat van het object bij het begin van het kalenderjaar dat volgt op het jaar waarin de oplevering heeft plaatsgevonden. Het heeft daartoe overwogen dat met de oplevering van een woning vaak nog niet de uiteindelijke staat is bereikt, en dat het aansluiten bij vaste peildata alleszins gerechtvaardigd is, mede om geschillen te voorkomen over de vraag op welke datum een object moet worden aangemerkt als voltooid.

In dit oordeel en deze redengeving ligt besloten het oordeel dat voor een ongelijke behandeling van gelijke gevallen die zich in voormeld systeem kan voordoen, de uitvoerbaarheid van de wetgeving een objectieve en redelijke rechtvaardiging biedt. Dit oordeel is juist. Het tweede middel bestrijdt dit oordeel derhalve vergeefs.

3.2. Het eerste middel kan evenmin tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 101a van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

5. Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.

Dit arrest is gewezen door de vice-president E. Korthals Altes als voorzitter, en de raadsheren P.J. van Amersfoort en C.B. Bavinck, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 21 februari 2001.