Hoge Raad, 29-06-2001, AB2438, C00/192HR
Hoge Raad, 29-06-2001, AB2438, C00/192HR
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 29 juni 2001
- Datum publicatie
- 2 augustus 2001
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2001:AB2438
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2001:AB2438
- Zaaknummer
- C00/192HR
- Relevante informatie
- Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering [Tekst geldig vanaf 08-03-2025 tot 01-01-2026] art. 93, Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering [Tekst geldig vanaf 08-03-2025 tot 01-01-2026] art. 254, Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering [Tekst geldig vanaf 08-03-2025 tot 01-01-2026] art. 256, Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering [Tekst geldig vanaf 08-03-2025 tot 01-01-2026] art. 279
Inhoudsindicatie
-
Uitspraak
29 juni 2001
Eerste Kamer
Nr. C00/192HR
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
DE GEMEENTE UBBERGEN, gevestigd te Ubbergen,
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. E. Grabandt,
t e g e n
[Verweerster], gevestigd te [woonplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. G. Snijders.
1. Het geding in de voorafgaande instanties
Voor het verloop van het geding voorafgaande aan zijn arrest van 11 oktober 1996, nr. 16104 NJ 1997, 165 verwijst de Hoge Raad naar dat arrest. Bij dat arrest heeft de Hoge Raad het arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 13 juni 1995 vernietigd en het geding ter verdere behandeling en beslissing verwezen naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. Verweerster in cassatie - verder te noemen: [verweerster] - heeft eiseres tot cassatie - verder te noemen: de Gemeente - bij exploit van 12 oktober 1999 opgeroepen op 16 november 1999 te verschijnen voor het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch teneinde te horen vorderen dat het het Hof behage vervallen te verklaren de instantie in hoger beroep in voornoemd geding, welke aangevangen is bij het ten verzoeke van de Gemeente uitgebrachte exploit van appeldagvaarding van
7 februari 1994. Deze zaak is bij het Hof aangebracht onder nummer C9900978.
De Gemeente heeft bij exploit van 13 oktober 1999 [verweerster] opgeroepen op 16 november 1999 te verschijnen voor het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch teneinde verder te procederen in de door de Hoge Raad op 11 oktober 1996 verwezen zaak. Deze zaak is bij het Hof aangebracht onder nummer C9900974.
Nadat partijen over en weer aktes hadden genomen, heeft het Hof bij arrest van 13 maart 2000 in de zaak onder rolnummer C9900978 de instantie vervallen verklaard en in de zaak onder rolnummer C9900974 verstaan dat het exploit tot voortzetting van de procedure rechtens geen effect sorteert.
Het arrest van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het tweede geding in cassatie
Tegen het arrest van het Hof heeft de Gemeente beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[Verweerster] heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
3.1 Wat betreft de feiten en het verloop van de procedure verwijst de Hoge Raad naar punt 2 van de conclusie van de Advocaat-Generaal Wesseling-van Gent en naar het hiervoor onder 1 overwogene.
3.2 Het Hof heeft in de zaak onder rolnr. C9900978 de instantie vervallen verklaard en in de zaak onder rolnr. C9900974 verstaan dat het exploit van de Gemeente tot voortzetting van de procedure rechtens geen effect sorteert. Daartoe heeft het Hof, samengevat weergegeven en voor zover in cassatie van belang, als volgt overwogen.
(1) [Verweerster] heeft het exploit van 12 oktober 1999 - uitgebracht derhalve drie jaren en één dag na het onder 1 vermelde arrest van de Hoge Raad van 11 oktober 1996 - houdende oproeping van de Gemeente tot het horen vorderen van verval van de instantie, doen betekenen aan (het kantoor van) de procureur die voor het gerechtshof te Arnhem namens de Gemeente was opgetreden, mr. Marres, die op 7 juli 1999 op eigen verzoek van het tableau is geschrapt.
(2) Doorslaggevend is of er in redelijkheid op vertrouwd mag worden dat betekening aan dat kantoor tot gevolg heeft dat het exploit de geadresseerde bereikt. Uit het gegeven dat 's anderendaags op verzoek van de Gemeente een exploit tot voortzetting van de procedure werd uitgebracht, kan gevoeglijk worden afgeleid dat het exploit van 12 oktober 1999 ter bestemde plaatse was aangekomen. Mitsdien moet dit exploit geacht worden op de juiste wijze te zijn uitgebracht.
(3) De omstandigheid dat mr. Marres zich per juli 1999 heeft doen schrappen van het tableau, had niet tot gevolg dat de zaak was geschorst op grond van het bepaalde in art. 254 aanhef en onder 4o Rv., zodat zich hier niet voordoet het geval dat het namens de Gemeente op 13 oktober 1999 uitgebrachte exploit moet worden aangemerkt als een exploit waarin tijdig op de voet van art. 279 lid 2 Rv. een "eisch tot hervatting van de zaak" is opgenomen.
(4) Ook het feit dat na cassatie en verwijzing een vordering tot hervatting mogelijk was, betekent niet dat de termijn van drie jaren op de voet van art. 279 lid 2 met zes maanden wordt verlengd. De term "hervatting" ziet kennelijk slechts op hervatting in de zin van Boek I, derde titel, afdeling 12, Rv. en vergelijkbare situaties en niet op alle mogelijke vormen van voortzetting.
3.3 Onderdeel 1 klaagt dat het Hof ten onrechte heeft geoordeeld dat het exploit van [verweerster] van 12 oktober 1999 geacht moet worden op de juiste wijze te zijn uitgebracht. De Gemeente heeft in haar appeldagvaarding domicilie gekozen ten kantore van haar procureur mr. Marres. Het exploit is evenwel uitgebracht ten kantore van mr. Delissen. Aangezien mr. Delissen in de appelinstantie voorafgaande aan de cassatieprocedure optrad als advocaat van de Gemeente, is betekening aan diens kantoor niet rechtsgeldig, aldus het onderdeel.
De Gemeente heeft in de appeldagvaarding woonplaats gekozen te Nijmegen, aan de Van Schaeck Mathonsingel 4 (Postbus 55, 6500 AB) ten kantore van Dirkzwager, advocaten en notarissen, van wie zij mr. Marres tot procureur heeft gesteld. Daarnaast blijkt uit de appeldagvaarding en de memorie van grieven dat mr. Delissen van hetzelfde kantoor (en kantooradres) in hoger beroep als advocaat van de Gemeente optrad. Het ten verzoeke van [verweerster] aan de Gemeente gedane exploit van 12 oktober 1999 tot het horen vorderen van verval van de instantie is betekend aan de Gemeente "te dezer zake domicilie gekozen hebbend ten kantore van haar procureur mr. F.J.P. Delissen (…)". Nu in het onderhavige geval noch gesteld noch gebleken is dat de Gemeente op de voet van art. 1:15 BW domicilie heeft gekozen ten kantore van laatstgenoemde advocaat, lijdt voormeld exploit aan een gebrek dat nietigheid meebrengt.
In het onderhavige geval is geen sprake van en gebrek dat van dien aard is dat valt aan te nemen dat het exploit de Gemeente niet heeft bereikt. Het Hof heeft immers - in cassatie onbestreden - vastgesteld dat integendeel gevoeglijk ervan kan worden uitgegaan dat het exploit van 12 oktober 1999 de Gemeente heeft bereikt. De aard van het gebrek is ook niet zodanig dat van de Gemeente niet kon worden gevergd dat zij op dit exploit zou verschijnen. Het exploit is immers ten kantore van haar eigen advocaat betekend. Onder deze omstandigheden dient op grond van het bepaalde in art. 93 Rv. - welke bepaling van overeenkomstige toepassing is op andere exploiten waarbij een partij haar wederpartij voor de rechter oproept (HR 25 april 1997, nr. 16287, NJ 1997, 528) - niet de nietigheid van voormeld exploit te worden uitgesproken (HR 9 juni 1989, nrs. 14010 en 14032, NJ 1990, 106 en 107). Het onderdeel kan derhalve bij gebrek aan belang niet tot cassatie leiden.
3.4 Op 7 juli 1999 is mr. Marres op eigen verzoek van het tableau geschrapt. Schrapping van het tableau is in beginsel een schorsingsoorzaak als bedoeld in art. 254 onder 4o Rv. Naar volgt uit de tekst van de aanhef van art. 254 kan evenwel slechts een aanhangig geding worden geschorst. Gedurende de termijn van drie jaren als bedoeld in art. 279 lid 1 Rv. was van een aanhangig geding geen sprake. Immers, na het onder 1 vermelde arrest van de Hoge Raad heeft [verweerster] eerst op 12 oktober 1999, derhalve drie jaar en één dag na voormeld arrest van de Hoge Raad, aan de Gemeente een exploit doen betekenen, waarin zij de Gemeente heeft opgeroepen om op 16 november 1999 te verschijnen voor het Hof teneinde alsdan verval van de instantie te horen vorderen, terwijl de Gemeente eerst op 13 oktober aan [verweerster] een exploit heeft doen betekenen, waarin zij [verweerster] heeft opgeroepen eveneens op 16 november 1999 te verschijnen voor het Hof teneinde voort te procederen in de door de Hoge Raad verwezen zaak. Onderdeel 3, dat berust op het, naar blijkt uit het vorenoverwogene, onjuiste uitgangspunt dat het geding na verwijzing "als van rechtswege geschorst moet worden aangemerkt", kan derhalve reeds hierom niet tot cassatie leiden.
3.5 Onderdeel 2 is gericht tegen het oordeel van het Hof dat in dit geval geen sprake is van de in art. 279 lid 2 Rv. bedoelde situatie.
De eerste klacht van onderdeel 2 betoogt dat het Hof ten onrechte heeft geoordeeld dat de term "hervatting" in art. 279 lid 2 Rv. uitsluitend ziet op hervatting in de zin van Boek I, derde titel, afdeling 12, Rv. en vergelijkbare situaties. Betoogd wordt dat art. 279 lid 2 ook ziet op het hier aan de orde zijnde geval waarin na cassatie en verwijzing de appelinstantie (voor een andere appelrechter) moet worden voortgezet. De klacht kan niet tot cassatie leiden. De termijnverlenging van art. 279 lid 2 ziet slechts op gevallen waarin na voorafgaande schorsing een eis tot hervatting kan worden gedaan. Nu, naar volgt uit het in 3.4 overwogene, van (voorafgaande) schorsing in het onderhavige geval geen sprake is (geweest), is een termijnverlenging als evenbedoeld hier niet aan de orde.
De tweede klacht van het onderdeel is gericht tegen een overweging die niet dragend is voor het bestreden oordeel van het Hof. Zij mist derhalve belang.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt de Gemeente in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerster] begroot op ƒ 632,20 aan verschotten en ƒ 3.000,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H.J. Mijnssen als voorzitter en de raadsheren R. Herrmann, A.E.M. van der Putt-Lauwers, O. de Savornin Lohman en A. Hammerstein, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer W.H. Heemskerk op 29 juni 2001.