Home

Hoge Raad, 23-11-2001, ECLI:NL:HR:2001:BI7908 AD6057, 36616

Hoge Raad, 23-11-2001, ECLI:NL:HR:2001:BI7908 AD6057, 36616

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
23 november 2001
Datum publicatie
23 november 2001
ECLI
ECLI:NL:HR:2001:AD6057
Zaaknummer
36616

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

Nr. 36.616

23 november 2001

FA

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 19 september 2000, nr. BK-98/04843, op het verzet van belanghebbende tegen de beschikking van de Voorzitter van de eerste meervoudige Belastingkamer van dat Hof van 8 oktober 1999 betreffende het beroep van belanghebbende inzake de hem voor het jaar 1993 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.

1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof

Aan belanghebbende is voor het jaar 1993 een aanslag in de inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 38.355, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.

De Voorzitter van de eerste meervoudige Belastingkamer heeft belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard in zijn beroep.

Tegen deze uitspraak van de Voorzitter is belanghebbende in verzet gekomen.

Het Hof heeft het verzet van belanghebbende ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. Na het verstrijken van de cassatietermijn heeft belanghebbende nog een geschrift ingediend. Daarop kan geen acht worden geslagen, nu de wet niet de mogelijkheid biedt zodanig stuk in te dienen.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

3. Beoordeling van het middel

Belanghebbende heeft in zijn verzetschrift aan het Hof ter verschoning van de overschrijding van de beroepstermijn onder meer gewezen op zijn psychische problemen en beperkte verstandelijke capaciteiten, in welk kader hij ook een verklaring van een zenuwarts heeft overgelegd.

Het Hof heeft, zonder enig woord aan deze stellingen te wijden, geoordeeld dat van omstandigheden op grond waarvan redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat belanghebbende in verzuim is geweest, niet is gebleken. Aldus heeft het Hof hetzij blijk gegeven van een onjuiste opvatting van artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht - namelijk de opvatting dat psychische problemen en beperkte verstandelijke capaciteiten nimmer een grond kunnen opleveren voor toepassing van dat artikel - hetzij zijn oordeel onvoldoende gemotiveerd. Het middel slaagt derhalve. 's Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen.

4. Proceskosten

De Staatssecretaris van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.

5. Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart het beroep gegrond,

vernietigt de uitspraak van het Hof,

verwijst het geding naar het Gerechtshof te Amsterdam ter verdere behandeling van en beslissing op het verzet met inachtneming van dit arrest,

gelast dat de Staatssecretaris van Financiën aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van ƒ 160, en

veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op ƒ 1420 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Dit arrest is gewezen door de raadsheer L. Monné als voorzitter, en de raadsheren P.J. van Amersfoort en J.W. van den Berge, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 23 november 2001.