Hoge Raad, 18-10-2002, AE5161, C01/063HR
Hoge Raad, 18-10-2002, AE5161, C01/063HR
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 18 oktober 2002
- Datum publicatie
- 21 oktober 2002
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2002:AE5161
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2002:AE5161
- Zaaknummer
- C01/063HR
- Relevante informatie
- Wet op de rechterlijke organisatie [Tekst geldig vanaf 01-07-2023] art. 81
Inhoudsindicatie
-
Uitspraak
18 oktober 2002
Eerste Kamer
Nr. C01/063HR
JMH
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
UNIEKAAS [...] B.V., gevestigd te [vestigingsplaats],
EISERES tot cassatie,
advocaat: aanvankelijk mr. P. Memelink,
thans mr. E. Grabandt,
t e g e n
[Verweerder], wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Eiseres tot cassatie - verder te noemen: Uniekaas - heeft bij exploit van 28 januari 1998 [A] B.V. - hierna: [A] - en verweerder in cassatie - verder te noemen: [verweerder] - gedagvaard voor de Rechtbank te Alkmaar en gevorderd bij vonnis, voorzover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [A] en [verweerder] hoofdelijk te veroordelen om aan Uniekaas te betalen een bedrag van ƒ 280.000,--, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de datum van de dagvaarding tot de datum der algehele voldoening.
Nadat [A] en [verweerder] niet ter terechtzitting waren verschenen heeft de Rechtbank bij verstekvonnis van 23 april 1998 de vordering van Uniekaas toegewezen.
Bij exploit van 26 mei 1998 is [verweerder] tegen voormeld verstekvonnis in verzet gekomen. Hij heeft gevorderd, kort gezegd,
1) [betrokkene 1] en [B] B.V. in vrijwaring te doen oproepen;
2) hem te ontheffen van de veroordeling bij het verstekvonnis van 23 april 1998 en de vordering van Uniekaas af te wijzen.
Uniekaas heeft de incidentele vordering tot oproeping in vrijwaring bestreden.
De Rechtbank heeft bij tussenvonnis van 11 maart 1999 in het incident de vordering tot oproeping in vrijwaring van [betrokkene 1] en [B] B.V. toegewezen en bij eindvonnis van 25 november 1999 het verzet van [verweerder] ongegrond verklaard behoudens voorzover het betreft de bij het verstekvonnis van 23 april 1998 tussen partijen en [A] B.V. toegewezen hoofdsom. Voorts heeft de Rechtbank met vernietiging van dat vonnis in zoverre [A] en [verweerder] hoofdelijk veroordeeld om aan Uniekaas te betalen ƒ 276.710,-- exclusief BTW, vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf de dag van de oorspronkelijke dagvaarding, zijnde 28 januari 1998, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Tegen dit eindvonnis heeft [verweerder] hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam.
Bij arrest van 16 november 2000 heeft het Hof het vonnis van de Rechtbank van 25 november 1999 vernietigd, het verzet gegrond verklaard, en de inleidende vordering afgewezen.
Het arrest van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het Hof heeft Uniekaas beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen [verweerder] is verstek verleend.
Uniekaas heeft de zaak doen toelichten door haar advocaat en mede door mr. F.A.M. van Bree, advocaat bij de Hoge Raad.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J.L.R.A. Huydecoper strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt Uniekaas in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R. Herrmann als voorzitter en de raadsheren A.E.M. van der Putt-Lauwers, A.G. Pos, D.H. Beukenhorst en A. Hammerstein, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 18 oktober 2002.