Home

Hoge Raad, 11-07-2003, ECLI:NL:HR:2003:BI8102 AH9768, 37438

Hoge Raad, 11-07-2003, ECLI:NL:HR:2003:BI8102 AH9768, 37438

Gegevens

Inhoudsindicatie

Nr. 37.438 11 juli 2003 BK gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden van 1 juni 2001, nr. 00/00665, betreffende na te melden aanslagen in de onroerendezaakbelastingen. 1. Aanslagen, bezwaar en geding voor het Hof...

Uitspraak

Nr. 37.438

11 juli 2003

BK

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden van 1 juni 2001, nr. 00/00665, betreffende na te melden aanslagen in de onroerendezaakbelastingen.

1. Aanslagen, bezwaar en geding voor het Hof

Aan belanghebbende zijn voor het jaar 2000 wegens het genot krachtens zakelijk recht van de onroerende zaken a-straat 1, 2, 3, 4, 5, 6 en 7 te Z zeven op één aanslagbiljet verenigde aanslagen in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente Heerenveen opgelegd, van welke aanslagen er bij uitspraak op bezwaar van het hoofd van de afdeling Financiën van de gemeente Heerenveen (hierna: het Hoofd) twee zijn gehandhaafd (te weten die betreffende de zaken met nummers 2 en 3) en de andere zijn verminderd. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.

Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard voorzover dit de zaak met nummer 7 betreft, en voor het overige ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld en daarbij enkele klachten aangevoerd. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

Burgemeester en wethouders van de gemeente Heerenveen hebben een verweerschrift ingediend.

Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

3. Ambtshalve aanwezig bevonden grond voor cassatie

3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

Belanghebbende heeft in 1999 de eigendom verworven van een zevental panden, waarvoor hem voor de eerste maal in 2000 (de onderwerpelijke) aanslagen in de onroerendezaakbelastingen zijn opgelegd. Bij deze aanslagen is uitgegaan van de ten aanzien van de vorige eigenaar genomen waardebeschikkingen op de voet van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ). Na ontvangst van de aanslagbiljetten heeft belanghebbende bij brief van 11 april 2000 als volgt aan de gemeente geschreven, voorzover hier van belang:

"Hierdoor verzoek ik ... een nieuwe waarde vast te stellen voor de panden a-straat 2 tot en met 6.

(...)

Verzocht wordt ... de waarde van de panden met ingang van 1 augustus 1999 op ƒ nihil te stellen.

Dat niet eerder ... dit verzoek is ingediend is veroorzaakt omdat de waarden voor de ozb niet bekend waren. Deze zijn eerst nu bekend geworden door de aanslag onroerend zaakbelasting."

Het Hoofd heeft deze brief uitsluitend opgevat en behandeld als een bezwaarschrift tegen de aanslagen in de onroerendezaakbelastingen. Hij heeft geen nieuwe waardebeschikkingen genomen als bedoeld in de Wet WOZ.

3.2. 's Hofs oordeel in onderdeel 4.1 van de bestreden uitspraak dat de handelwijze van het Hoofd strijdig is met artikel 26 Wet WOZ, is juist. In het licht van zijn inhoud kan de brief van belanghebbende van 11 april 2000 niet anders worden opgevat dan dat belanghebbende daarin in elk geval een verzoek doet als bedoeld in het eerste lid van voormeld artikel, op welk verzoek het Hoofd heeft verzuimd te beslissen.

3.3. Ten onrechte heeft het Hof daaraan geen gevolg verbonden. In het wettelijk systeem kan in een geval als het onderhavige - kort gezegd wisseling van genothebbende of gebruiker in de loop van het in artikel 22, lid 2, Wet WOZ bedoelde tijdvak - de waarde van een onroerende zaak niet aan de orde komen in een procedure over een belastingaanslag. Nu belanghebbende daartoe het verzoek heeft gedaan, dient de in artikel 26 Wet WOZ aangewezen weg te worden gevolgd. Het Hof heeft miskend dat, indien zulks wordt nagelaten, geen nieuwe waarde wordt vastgesteld ten behoeve van de heffing van andere belastingen dan de onroerendezaakbelastingen. Het heeft ook miskend dat, indien naar aanleiding van een verzoek ex artikel 26 Wet WOZ een andere waarde wordt vastgesteld dan voorheen voor het lopende tijdvak was vastgesteld, die andere waarde ook geldt voor eventuele andere gerechtigden (zoals in de onderhavige zaak de gebruikers). Ten slotte zij opgemerkt dat na een nieuwe waardebeschikking op de voet van artikel 26 Wet WOZ de belanghebbende de mogelijkheid heeft om eerst bezwaar te maken.

3.4. Te dezen is, naar mede in 's Hofs uitspraak ligt besloten, sprake van een geval waarin bij één brief zowel bezwaar is gemaakt tegen aanslagen in de onroerendezaakbelastingen als een verzoek is gedaan als bedoeld in artikel 26, lid 1, Wet WOZ. In een zodanig geval dient artikel 241 van de Gemeentewet overeenkomstige toepassing te vinden. Dat artikel strekt ertoe te voorkomen dat, ingeval feiten en omstandigheden in het geding zijn die van belang zijn zowel voor de heffing van de onroerendezaakbelastingen als voor de vaststelling van de waarde op de voet van hoofdstuk IV van de Wet WOZ, daarover afzonderlijke procedures bij de belastingrechter worden gevoerd (Kamerstukken II, 1996/97, 25037, nr. 3, blz. 21 en 22). Voor het onderhavige geval betekent dit dat het Hoofd pas uitspraak mag doen op de bezwaren tegen de aanslagen nadat hij nieuwe beschikkingen heeft genomen betreffende de waarde van de onderwerpelijke onroerende zaken op de voet van artikel 26 Wet WOZ, en die beschikkingen onherroepelijk zijn komen vast te staan (vgl. HR 28 juni 2002, nr. 36957, BNB 2002/305).

3.5. 's Hofs uitspraak kan derhalve niet in stand blijven. De - naar uit het onder 3.4 overwogene volgt: voortijdige - uitspraak van het Hoofd op de bezwaren van belanghebbende tegen de belastingaanslagen moet worden vernietigd. De klachten van belanghebbende behoeven geen behandeling. Het Hoofd zal het verzoek van belanghebbende om nieuwe waardebeschikkingen alsnog moeten behandelen. Eerst nadat de nieuwe beschikkingen onherroepelijk zijn komen vast te staan, zal hij opnieuw uitspraak moeten doen op de bezwaren tegen de onderwerpelijke aanslagen.

3.6. Nu het beroep in cassatie, zij het op een ambtshalve bijgebrachte grond, leidt tot vernietiging van 's Hofs uitspraak, moet het gegrond worden verklaard.

4. Proceskosten

Burgemeester en wethouders zullen worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.

5. Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart het beroep gegrond,

vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissingen omtrent het griffierecht en de proceskosten, alsmede de uitspraak van het Hoofd,

draagt het Hoofd op met inachtneming van dit arrest opnieuw uitspraak te doen op de bezwaren,

gelast dat de gemeente Heerenveen aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van ƒ 160 (€ 72,60), en

veroordeelt Burgemeester en wethouders van de gemeente Heerenveen in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 1288 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en wijst de gemeente Heerenveen aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.

Dit arrest is gewezen door de vice-president E. Korthals Altes als voorzitter, en de raadsheren L. Monné en C.J.J. van Maanen, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 11 juli 2003.