Home

Hoge Raad, 13-05-2005, AR6816, 39569

Hoge Raad, 13-05-2005, AR6816, 39569

Inhoudsindicatie

Bekendmaking WOZ-beschikking later dan aanslag in de onroerendezaakbelastingen. Aanslag terecht vernietigd? Artikel 220c Gemeentewet.

Uitspraak

Nr. 39.569

13 mei 2005

RS

gewezen op het beroep in cassatie van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlemmermeer te Hoofddorp (hierna: het college) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 28 maart 2003, nr. 02/00918, betreffende na te melden aan X te Z opgelegde aanslagen in de onroerendezaakbelastingen.

1. Aanslagen, bezwaar en geding voor het Hof

Aan belanghebbende zijn voor het jaar 1999 op één aanslagbiljet verenigde aanslagen in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente Haarlemmermeer opgelegd, welke aanslagen, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van het hoofd van de sector Belastingen van de gemeente Haarlemmermeer (hierna: het Hoofd) zijn gehandhaafd.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.

Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard en de uitspraak van het Hoofd alsmede de aanslagen vernietigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Het college heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

Het college heeft een conclusie van repliek ingediend.

Belanghebbende heeft een conclusie van dupliek ingediend.

De Advocaat-Generaal R.E.C.M. Niessen heeft op 19 oktober 2004 geconcludeerd tot gegrondverklaring van het cassatieberoep van het college, vernietiging van de uitspraak van het Hof en ongegrondverklaring van het beroep tegen de uitspraak van het Hoofd.

3. Beoordeling van de middelen

3.1. Het Hof heeft - in cassatie onbestreden - vastgesteld dat op het moment van opleggen van de onderhavige aanslagen de daaraan ten grondslag gelegde WOZ-beschikking, die toen wel reeds genomen was, nog niet aan belanghebbende bekendgemaakt was. Vervolgens heeft het Hof geoordeeld dat daaruit volgt dat op dat moment de waarde van de woning niet was vastgesteld in de zin van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ). Tegen dat oordeel keert zich het primaire middel.

3.2. Dat middel slaagt. De waarde van een onroerende zaak geldt als vastgesteld in de zin van artikel 22 van de Wet WOZ zodra de heffingsambtenaar zijn in dat artikel omschreven beschikking neemt. Ingevolge artikel 220c van de Gemeentewet dient de vastgestelde waarde als heffingsmaatstaf voor de onroerendezaakbelastingen. Hoezeer ook de beoogde en wenselijke gang van zaken deze is dat de gemeente de WOZ-beschikking eerder bekendmaakt dan de eerste daarop gebaseerde aanslag in de onroerendezaakbelastingen dan wel gelijktijdig daarmee, geen redelijk belang van de eigenaar en/of gebruiker van de onroerende zaak noopt ertoe om artikel 220c van de Gemeentewet, in weerwil van zijn bewoordingen, aldus uit te leggen dat slechts de in een bekendgemaakte WOZ-beschikking vastgestelde waarde kan dienen als heffingsmaatstaf voor een aanslag in de onroerendezaakbelastingen (zie ook het citaat uit de parlementaire geschiedenis van de Wet WOZ in de conclusie van de Advocaat-Generaal, paragraaf 4.6).

3.3. 's Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. Het subsidiaire middel behoeft geen behandeling. Verwijzing moet volgen, voor behandeling van de door het Hof onbesproken gelaten grief van belanghebbende.

4. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. Door het verwijzingshof zal worden beoordeeld of aan belanghebbende voor de kosten van het geding voor het Hof een vergoeding dient te worden toegekend.

5. Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart het beroep gegrond,

vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht, en

verwijst het geding naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest.

Dit arrest is gewezen door de vice-president A.G. Pos als voorzitter, en de raadsheren L. Monné en C.J.J. van Maanen, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 13 mei 2005.